BulkBoek BesteKorteVerhalen (dit is een pilot)
Anne Rube
Lees voor 🔊
     Anne Rube 
     Weg

De eerste keer ging het eigenlijk vanzelf. Het was warm en verre straatgeluiden dwarrelden door het raam naar binnen. Ze had het bord eten van zich afgeschoven. ‘Ik heb niet zo'n trek,’ zei ze. Om haar op te vrolijken, deed hij zijn imitatie van de Griekse kok. ‘I have failed,’ riep hij uit met een dramatisch gebaar naar het bord. ‘Madame finds the food not very excellent.’ Omdat ze glimlachte, was hij doorgegaan met zijn spel.
   ‘Madame,’ hij keek haar Zuideuropees aan, ‘ik maak de lekkerste vis voor u, de lekkerste vis voor de mooiste dame.’ Met een handdoek over zijn onderarm danspaste hij naar het raam. Hij schoof de gordijnen dicht.
   ‘Het is avond,’ zei hij, ‘aan de haven begint men de tafeltjes klaar te zetten. De straathonden dribbelen nog steeds achter elkaar aan. We kijken hoe de veerboot leegstroomt en zijn soezerig van alle Metaxa. Je probeert te raden wat ik straks zal eten. Jij eet iedere avond hetzelfde: gebakken garnalen. Van het pellen worden je handen vet maar dat vind je niet erg. Het bakje water met de schijf citroen bewaar je tot je klaar bent. Laat me er eentje voor je pellen, hier, proef maar.’
   Met haar ogen dicht liet Ida zich het eten in de mond stoppen. Ze kauwde afwezig. ‘Ga verder met vertellen,’ zei ze, ‘vertel over de lange wandeling langs het kustpad.’ 

De volgende dag had hij zich voorbereid. Hij klopte op haar deur. Haar ja klonk aarzelend. ‘Er wordt niet veel geklopt op ziekenhuisdeuren,’ zei ze later.
   Hij opende de deur en stak zijn hoofd om de hoek. ‘Bonjour mademoiselle,’ zei hij, ‘comment allez vous?’ Ze had gelachen om z'n alpinopet. Hij kuste haar en stak de stekker van de cassetterecorder in het stopcontact. Hij neuriede mee met de accordeonmuziek terwijl hij haar rechterop hielp. Hij ging zo achter haar zitten dat zij tegen zijn borst kon leunen.
   ‘Weet je nog, Hotel Panorama? De kamer was klein en muf, het bed kraakte en we hadden uitzicht op een bakstenen muur.’ Ida knikte. Hij vouwde een plattegrond van Parijs open en reconstrueerde een wandeling uit de vele die ze er gemaakt hadden. Af en toe vulde ze hem aan.

Aanvankelijk waren het flarden. Hij vertelde de verhalen die vooraan in zijn geheugen stonden.
   ‘Om beurten wimpelen we de bellende riksjarijders af. We wandelen naar het oorlogskerkhof. Een rij vrouwen poetst de koperen plaquettes op de graven. Ze doen dat zwijgend en grondig. Van de Nederlanders zijn alleen namen en sterfdata vermeld, de Engelsen hebben ook een tekst. We zien drie standaardzinnen.
“Zouden ze thuis hebben mogen kiezen?” vraag je.
   Bij de poort zit een bedelaar. Meestal geven we een paar muntjes, nu vraag je me een biljetje te geven. Van het bedrag kan de man een week leven.’
   ‘At the going down of the sun and in the morning, we will remember him,’ zei Ida zacht. ‘Dat stond er het vaakst op.’
   Later, toen ze niet goed meer praten kon, zocht hij gebeurtenissen die hij gedetailleerd kon beschrijven.
   ‘Het motel is een lange rij kamers. Het staat aan de spoorlijn aan de rand van het stadje. Het wordt onze laatste nacht in Arizona, morgen komen we in Californië.
   We zitten op de porch voor onze kamer. Het is een uur of zes en de wereld is goudgeel. Jij roert een beetje in de soep - je hebt het butapitje buiten neergezet. We staren in de verte en drinken bourbon.
   De bewoners van enkele andere kamers - we zitten ongeveer midden in het rijtje - zijn thuisgekomen. Men kent elkaar want er is een druk geloop van de ene kamer naar de andere. De eerste keren knikt men gedag als men ons voorbijloopt, later niet meer. Je kijkt geïnteresseerd. Het gedoe met de deuren doet je denken aan het Theater van de Lach, zeg je.
   Er ligt een hond, een zwarte met hier en daar wat roodbruine en witte vlekjes. Hij is gladharig en heeft van die zachte oren die naar voren hangen. Hij kijkt vriendelijk. “Dag Bello,” zeg je. We aaien hem en voeren hem tacochips. Als de chips op zijn, staat-ie op en wandelt weg. We kijken hem na.
   Er kruipt een trein voorbij. Vijf locomotieven duwen het gevaarte de heuvel op. Alles schudt. Wanneer het lawaai minder wordt, horen we de signora roepen. “Hey mister.” Ze wenkt onze buurman, “your dog,” zegt ze, “on the road, dead. Accident. A truck.” Ze sloft weg.
   De jongen vloekt. “Stay calm, Luce,” roept hij naar binnen, “something bad happened.” Hij sluit de deur achter zich maar seconden later wordt die wild opengegooid. Een meisje rent naar buiten in de richting van de weg. Als de jongen haar inhaalt en tegenhoudt, begint ze te gillen. “You are not going to,” vertelt hij haar. “I won't let you.” Ze doet alsof ze zich los wil rukken. “Sheila will say it's my fault, she will blame me,” huilt ze. Ze laat zich naar binnen leiden.
   Je kijkt me met grote ogen aan. “Ik ga wel even kijken,” zeg ik. De hond ligt in de berm. Hij is echt dood.
Het verkeer tussen de kamers neemt in hevigheid toe maar als er een zwart pickupje het erf komt opgeraasd, gaan alle deuren dicht. Het meisje stormt de auto uit. “Mickey,” schreeuwt ze, “what did you do to Mickey?” Ze rent de kamer van de buren binnen. Het geschreeuw en gehuil duurt minutenlang. We zijn blij dat er weer een trein voorbij komt. Ze komen pas weer naar buiten als we afgewassen hebben. Je pakt het kampeerschopje uit de auto en loopt naar de meisjes toe. “Can I help you with your dog?” vraag je. Ze kijken gereserveerd. “It's too bad what happened,” zeg je, “such a lovely dog.” Het meisje van de auto helpt je bij het begraven. De ander durft niet.
   Later komt de buurjongen bedanken. Hij accepteert een blikje bier. Waar we vandaan komen, waar we heen gaan en of Nederland in Denemarken ligt, vraagt hij. De andere jongens komen erbij zitten.
   Ze werken aan het windmolenpark dat we onderweg gepasseerd zijn. Dat wij in Nederland ook molens hebben, is nieuws voor ze. Je geeft Bruce een delftsblauw tegeltje met de afbeelding van een Hollandse molen. “Does it work?” vraagt hij sceptisch.’

Wanneer hij zag dat ze moest vechten om wakker te blijven, rondde hij zijn verhaal zo snel mogelijk af.
‘Nadat we met de trein naar Zwitserland waren geweest, had ik een droom. Ik droomde dat we in zo'n Zwitserse boemel zaten, zo een met veel glimmend hout en bankjes met korte zittingen en rechte ruggen. Ik zocht de conducteur, er was iets mis met onze bagage, ik weet niet meer wat. Jij blijft zitten.
   Ik loop naar het volgende treinstel en stap een andere wereld binnen. Ik zie bijvoorbeeld hoe twee mannen met pantomimegebaren elkaars portemonnee rollen. Ze zijn identiek gekleed, in een gestreept t-shirt en een strakke zwarte broek. Er zitten ook drie Italiaanse pastoors die me zegenen als ik voorbijloop.
   Het volgende treinstel is de gang van een gekkenhuis uit het begin van deze eeuw. Het plafond is hoog, de gang breed en er zitten tralies voor de ramen.’
   Ze knikkebolde. Hij kneep even in haar hand en streelde haar voorhoofd.
   ‘Er wordt een bericht omgeroepen. Er zullen treinstellen afgekoppeld worden en ik weet opeens zeker dat ik nooit op tijd bij je terug zal zijn, ik heb inmiddels wel een kilometer afgelegd door de trein. Ik voel paniek. De gekken lachen me uit.
   De volgende ochtend vertel ik je mijn droom. “Ik zou uitgestapt zijn en op het station naar je gezocht hebben,” zeg je. “Dommerd, dat had jij natuurlijk ook moeten doen.”’
   Je lacht en geeft me een zoen op m'n neus.

Toen zijn aanwezigheid haar steeds vaker ontglipte, stopte hij met de verhalen. Hij nam voortaan haar brieven mee. Soms las hij een passage voor.
   ‘“Dit is het uur U,” schreef je tijdens een treinreis van Utrecht naar Leeuwarden. “Ik was vroeg op het station. De trein stond er al en ik ben onmiddellijk gaan lezen. Dat de trein maar niet vertrok, kreeg ik pas laat in de gaten. Zojuist werd er een bericht omgeroepen; er is een storing op het baanvak Utrecht-Amersfoort, maar we hoeven ons geen zorgen te maken, zei de stem, de trein volgt een andere route. Ik zit alleen in de coupé en trek m'n wenkbrauwen op tegen m'n reflectie in het raam. De trein begint langzaam richting Leiden te rijden, de andere kant op dus. Eenmaal in volslagen duisternis stoptie. Het lijkt of de trein zich concentreert, of ie krachten verzamelt. Na een paar minuten gaat de motor weer aan. Er is een aanzwellend gezoem en we rijden weer naar Utrecht. Ik herken niets van wat ik zie. Ik zoek driftig naar aangrijpingspunten. Af en toe denk ik iets te herkennen maar ik ben niet zeker van m'n zaak. Ik merk dat de trein een vreemde verschijning is. Voorbijgangers staan stil en voor de ramen van huizen drommen mensen samen. Ze staren naar de trein die langzaam maar vastbesloten voortstampt. Ik twijfel. Rijdt de trein wel op rails of zoekt-ie soms zomaar een weg door de stad? Misschien moet ik deze brief naar buiten gooien zodat je kunt lezen hoe ik verdwenen ben en hoeveel...”’

De specialist had hem voorgesteld de beademing te stoppen.


#AnnoAuteursVanNu
#Categorie1NederlandseSchrijvers
#Lesniveau**3**

Anne Rube
Lees voor 🔊
De mooiste verhalen uit Nederland en de wereld op je tablet, telefoon of notebook. Met dank aan de Nederlandse Taalunie.