[Dit is geen kerstverhaal maar een verliefdheidsverhaal]
Bart Chabot (1954)
Zwarte kerst
Ooit, lang geleden, ver voor de Sex Pistols, ik was vijftien, was ik verliefd op een trein. Ik was verliefd op een meisje, en ik was verliefd op een trein.
Het meisje heette Marion Philips, een Engelse. We hadden elkaar ontmoet in Zuid-Frankrijk, grotevakantieliefde, en hielden contact. Brieven, telefoon.
Marion was mijn eerstekeermeisje. Opeens brak soms de zon door, een julizon; zelfs als het bitter regende.
Ik was niet Marions eerstekeerjongen, overigens. Maar dat kon me niet schelen. Nou ja, dat kon me een beetje schelen, misschien, als ik erbij stilstond, maar dat deed ik niet al te vaak. Ik had wel wat anders aan mijn hoofd. Zo op het oog, voor de buitenwereld, was er betrekkelijk weinig met me aan de hand. Maar in werkelijkheid was ik gevaarlijk ver weggezakt in een moeras, in drijfzand.
Toen werd het Kerstmis, en ging ik naar Sanderstead; een slaapdorp bij Croydon, ten zuiden van Londen, waar Marion woonde.
Ik vertrok per boot uit Hoek van Holland richting Harwich, de boot zonk niet, en in Harwich aangekomen stapte ik op de trein naar Londen.
Wat een trein.
Hij bestond niet zozeer uit coupés of wagons; nee, elke zitplaats had een eigen deur! Die je niet zelf open en dicht hoefde te doen. Op het perron bevond zich een legertje medewerkers van British Rail die een voor een de deuren sloten, eigenhandig. En de zittingen bleken fauteuils, met stoffen bekleding, ruitjes, en met metalen veren.
Ik kon niet nalaten een groot aantal stoelen te proberen. Soms was een veer kapot en zonk je diep weg in de zitting, of stak een veer juist koppig omhoog om zich rechtstandig in je bil te boren. Zomaar op een stoel neerploffen was een hachelijke aangelegenheid.
Het grijsblauwe gevaarte vertrok. Zou hij, maar dat is giswerk, The Blue Arrow hebben geheten?
Op het perron zag ik, in de verte, de schim van Emma Peel wegschieten: Emma Peel, uit De Wrekers.
Zelden zo’n donker, om niet te zeggen zwart landschap gezien; een landschap dat wonderwel aansloot bij de gesteldheid waarin mijn geest zich doorgaans bevond. Alle fabrieksgebouwen, dorpen en gehuchten die we passeerden waren bedekt met een dun laagje roet. Dat gold ook voor de drassige weiden, en de koeien erin; en voor de mensen in die landschappen.
De trein hobbelde voorbij Colchester, en voorbij andere stadjes waar ik nog nooit van had gehoord.
De reis kon me niet lang genoeg duren. Wat mij betreft mochten we doorhobbelen zonder ooit een eindbestemming te bereiken.
Bij aankomst in Londen, op Liverpool Street Station, werden de deuren geopend door een vers legertje British Rail-employés, want ik herkende geen van de gezichten. Het had er veel van weg dat heel Engeland bij de Nationale Spoorwegen werkzaam, of op z’n minst betrokken was.
Buiten Liverpool Street Station werd Londen zichtbaar, zinderend.
En Marion, iets minder zinderend. Hing me een zwarte kerst boven het hoofd? Daar had het alle schijn van.
Zoals gezegd, het is lang geleden. De liefde voor Marion ging over, zoals de dingen gaan.
Wat bleef was de liefde voor mensen, in een zwart landschap.
Bart Chabot (1954)
Zwarte kerst
Ooit, lang geleden, ver voor de Sex Pistols, ik was vijftien, was ik verliefd op een trein. Ik was verliefd op een meisje, en ik was verliefd op een trein.
Het meisje heette Marion Philips, een Engelse. We hadden elkaar ontmoet in Zuid-Frankrijk, grotevakantieliefde, en hielden contact. Brieven, telefoon.
Marion was mijn eerstekeermeisje. Opeens brak soms de zon door, een julizon; zelfs als het bitter regende.
Ik was niet Marions eerstekeerjongen, overigens. Maar dat kon me niet schelen. Nou ja, dat kon me een beetje schelen, misschien, als ik erbij stilstond, maar dat deed ik niet al te vaak. Ik had wel wat anders aan mijn hoofd. Zo op het oog, voor de buitenwereld, was er betrekkelijk weinig met me aan de hand. Maar in werkelijkheid was ik gevaarlijk ver weggezakt in een moeras, in drijfzand.
Toen werd het Kerstmis, en ging ik naar Sanderstead; een slaapdorp bij Croydon, ten zuiden van Londen, waar Marion woonde.
Ik vertrok per boot uit Hoek van Holland richting Harwich, de boot zonk niet, en in Harwich aangekomen stapte ik op de trein naar Londen.
Wat een trein.
Hij bestond niet zozeer uit coupés of wagons; nee, elke zitplaats had een eigen deur! Die je niet zelf open en dicht hoefde te doen. Op het perron bevond zich een legertje medewerkers van British Rail die een voor een de deuren sloten, eigenhandig. En de zittingen bleken fauteuils, met stoffen bekleding, ruitjes, en met metalen veren.
Ik kon niet nalaten een groot aantal stoelen te proberen. Soms was een veer kapot en zonk je diep weg in de zitting, of stak een veer juist koppig omhoog om zich rechtstandig in je bil te boren. Zomaar op een stoel neerploffen was een hachelijke aangelegenheid.
Het grijsblauwe gevaarte vertrok. Zou hij, maar dat is giswerk, The Blue Arrow hebben geheten?
Op het perron zag ik, in de verte, de schim van Emma Peel wegschieten: Emma Peel, uit De Wrekers.
Zelden zo’n donker, om niet te zeggen zwart landschap gezien; een landschap dat wonderwel aansloot bij de gesteldheid waarin mijn geest zich doorgaans bevond. Alle fabrieksgebouwen, dorpen en gehuchten die we passeerden waren bedekt met een dun laagje roet. Dat gold ook voor de drassige weiden, en de koeien erin; en voor de mensen in die landschappen.
De trein hobbelde voorbij Colchester, en voorbij andere stadjes waar ik nog nooit van had gehoord.
De reis kon me niet lang genoeg duren. Wat mij betreft mochten we doorhobbelen zonder ooit een eindbestemming te bereiken.
Bij aankomst in Londen, op Liverpool Street Station, werden de deuren geopend door een vers legertje British Rail-employés, want ik herkende geen van de gezichten. Het had er veel van weg dat heel Engeland bij de Nationale Spoorwegen werkzaam, of op z’n minst betrokken was.
Buiten Liverpool Street Station werd Londen zichtbaar, zinderend.
En Marion, iets minder zinderend. Hing me een zwarte kerst boven het hoofd? Daar had het alle schijn van.
Zoals gezegd, het is lang geleden. De liefde voor Marion ging over, zoals de dingen gaan.
Wat bleef was de liefde voor mensen, in een zwart landschap.