Frederick Douglass
Brief aan mijn meester Thomas Auld
Mijnheer,
De lange en innige, maar op geen enkele manier vriendschappelijke verhouding, die ongelukkigerwijs tussen u en mij heeft bestaan, geeft mij de hoop dat u de grote stoutmoedigheid kunt begrijpen die ik heb genomen door u aldus openlijk en voor een groot publiek aan te spreken.
Datzelfde feit zal misschien de onaangename verrassing wegnemen, zodra u merkt dat uw naam opnieuw met de mijne is verbonden, maar nu op andere wijze dan in een advertentie, waarin nauwkeurig mijn uiterlijk wordt beschreven en waarin een groot bedrag voor mijn arrestatie wordt uitgeloofd.
Ik ben mij ervan bewust dat ik mij aan een niet onaanzienlijke afkeuring zal blootstellen, door u op deze wijze weer in de openbare belangstelling te plaatsen.
Ik zal waarschijnlijk worden beschuldigd van een onverantwoordelijke, zo al niet roekeloze minachting voor de rechten en voorrechten van het persoonlijke leven van de mens. Er zijn lieden, in het Noorden zowel als in het Zuiden, die een veel hoger respect koesteren voor rechten met een zuiver conventionele waarde, dan voor persoonlijke en essentiële rechten. Er zullen niet weinigen in ons land zijn, die, ofschoon ze er niet tegen op zien de arbeider te beroven van de zuur verdiende vruchten van zijn harde arbeid, geschokt zullen zijn door de buitengewoon onfijngevoelige wijze waarop uw naam nu in de openbaarheid wordt gebracht.
Ik heb deze dag gekozen om mij tot u te wenden, omdat het de verjaardag van mijn bevrijding is; en omdat ik geen beter middel ken, heb ik dit gekozen voor het vieren van deze werkelijk belangrijke gebeurtenis. Precies tien jaar geleden, in september, keek de morgenzon neer op een slaaf - een arm, verworpen stuk koopwaar - die beefde bij het geluid van uw stem en die klaagde om het feit dat hij een mens was en geen redeloos dier.
De hoop, die ik wekenlang had gekoesterd, op een veilige en succesvolle ontsnapping uit uw greep, werd op dit laatste uur krachtdadig omvergeworpen door twijfel en vrees. Ik heb geen woorden om te beschrijven welke diepe ellende mijn ziel ondervond op deze morgen die ik nooit vergeten zal - (want ik ben bij daglicht gevlucht). Ik deed een sprong in het duister. De mogelijkheden waren, voor zover ik redelijk kon nagaan, sterk tegen mijn ondernemen. De voorbereidingen en voorzorgen die ik had genomen leken me ontoereikend. Ik was als iemand die zonder wapens in de oorlog ging - met tien kansen op de nederlaag tegen één op de overwinning.
Iemand in wie ik vertrouwen had gesteld en die mij bijstand had beloofd, liet me in het beslissende uur, aangegrepen door angst, in de steek, waardoor de verantwoordelijkheid voor slagen of falen geheel op mijzelf neerkwam.
U zult nooit mijn gevoelens kennen. Als ik ze nu overdenk, kan ik mij nauwelijks voorstellen dat ik ooit dergelijke gruwelijke gebeurtenissen heb beleefd. Hoe gruwelijk ze ook waren en hoe somber de toekomst er ook uitzag, dank zij de Allerhoogste, die altijd de God der verdrukten is geweest, was - op het ogenblik dat mijn hele aardse bestaan zou bepalen - Zijn genade mij tot steun en mijn besluit stond vast. Ik nam de kans waar die zich voordeed en een vrij, jong, voortvarend en sterk mens is hiervan het resultaat.
Sinds ik van u wegging heb ik veel meegemaakt. Ik heb betrekkingen vervuld waarvan ik als slaaf niet had kunnen dromen. Drie van de tien jaren die voorbij zijn gegaan sinds ik u verliet, was ik arbeider op de werven van New Bedford, Massachusetts. Daar heb ik mijn eerste vrije dollars verdiend. Ze waren van mij. Ik kon ermee doen wat ik wilde. Ik kon er ham of haring voor kopen, zonder er iemand toestemming voor te hoeven vragen. Dat waren kostbare dollars voor mij.
U herinnert zich nog dat ik zeven of acht of zelfs negen dollars per week in Baltimore placht te verdienen, en dat u iedere zaterdagavond iedere cent van mij afnam, zeggende dat ik uw eigendom was en mijn verdiensten dus ook. Ik heb u dit altijd kwalijk genomen - zacht uitgedrukt vond ik het minderwaardig. Ik zou u zo niet behandeld hebben. Maar laten we daaraan voorbijgaan. In het begin had ik last met het tellen van geld in New Bedford, en eens beschuldigde iemand mij ervan dat ik een weggelopen slaaf zou zijn, waarop ik zo dom was er een te worden door voor hem weg te lopen, want ik was zeer bang dat hij middelen zou aanwenden me weer tot de slavernij te brengen, een toestand die ik toen meer vreesde dan de dood.
Spoedig echter leerde ik geld verdienen en ermee omgaan en ik kwam vooruit in de wereld. Spoedig ook nadat ik u had verlaten trouwde ik: in feite was ik al verloofd voor ik van u wegging. Mijn metgezellin was een grote hulp voor mij, in plaats van een last. Ze ging in de huishouding werken en ik nam een betrekking op de werf en ofschoon we de eerste winter zeer hard moesten werken waren we erg gelukkig. Nadat ik drie jaar in New Bedford had gewoond ontmoette ik Wm. Lloyd Garrison, een man van wie u mogelijk hebt gehoord, omdat hij vrij goed bekend is onder slavenhouders. Hij maakte mij duidelijk dat ik mij nuttig kon maken voor de zaak van de slaven door een deel van mijn tijd te besteden met het verhalen van mijn eigen leed en de ellende van de andere slaven, waarvan ik kennis had genomen. Dit was het begin van een hoger bestaan dan waarop ik ooit had durven hopen. Ik werd toegelaten tot de edelste, meest verlichte en menslievende kringen die het land voortbrengt.
Hierbij heb ik u nooit vergeten, ik heb u zelfs onveranderlijk tot onderwerp van gesprek gemaakt - u daarmee alle bekendheid gevend waartoe ik in staat was. Ik hoef u niet te zeggen dat de mening die van u in deze kringen werd gevormd ver van gunstig is: Men heeft weinig eerbied voor uw eerlijkheid en nog minder voor uw godsdienstigheid.
Maar laat ik voortgaan u iets te vertellen over mijn persoonlijke ervaringen. Niet lang had ik in dit uitgelezen gezelschap, dat ik hierboven noemde, mogen verkeren, of reeds oefende het licht van zijn uitmuntendheid een zegenbrengende invloed op mijn geest en gemoed uit. Veel van mijn vroegere afkeer van blanken werd weggenomen, en hun manieren, gewoonten en gebruiken, zo volkomen verschillend van wat ik gewend was geweest in de keukenverblijven van de plantages in het Zuiden, bekoorden mij zeer en versterkten de grote afkeer van de ruwe en onterende gewoonten van mijn vroegere omgeving.
De overgang van vernedering naar achtenswaardigheid was zeer groot en dit is waarlijk uiterst moeilijk te volbrengen zonder enige overblijfselen van de vroegere positie.
Ik wil niet de indruk wekken dat ik nu geheel vrij ben van alle plantage-eigenaardigheden, maar mijn vrienden hier, die daarvan een grote afkeer hebben, behandelen mij met die vergevensgezindheid waarop mijn verleden mij enigszins recht geeft.
Wat mijn huiselijke omstandigheden betreft kan ik mij beroemen op een even comfortabele woning als de uwe. Ik heb een ijverige en propere metgezellin en vier lieve kinderen - de oudste een meisje van negen jaar, en drie jongens, van wie de oudste acht, de daarop volgende zes en de jongste vier jaar oud is. De drie oudsten gaan nu naar school - twee kunnen lezen en schrijven en de ander kan met redelijke nauwkeurigheid woorden van twee lettergrepen spellen. Lieve kinderen! ze slapen allen in warme en zachte bedden, volkomen veilig onder mijn eigen dak. Er zijn hier geen slavenhouders die mijn hart kunnen breken door ze uit mijn armen te rukken, of de liefste hoop van een moeder kunnen vernietigen door ze haar van de borst te trekken. Deze kinderen zijn ons eigendom - niet om ze te laten ondergaan in het werk, in rijst, suiker en tabak, maar om ze te beschermen en te leiden en ze op te voeden in de geest en het woord van het Evangelie - om ze wijsheid en deugd te leren, en voor zover wij kunnen, ze voor de wereld en voor zichzelf nuttig te maken. Oh! mijnheer, een slavenhouder komt mij nooit zo volkomen als een afgezant van de hel voor, als wanneer ik denk aan en kijk naar mijn kinderen. Dan wordt het me te machtig. Het was mijn bedoeling méér te zeggen over mijn eigen voorspoed en geluk, maar gedachten en gevoelens die deze mededeling hebben versneld, maken het mij onmogelijk hiermee verder te gaan. De beestachtige verschrikkingen der slavernij verschijnen in al hun gruwelen voor me, het geweeklaag der miljoenen doorboort mijn hart en doet mijn bloed stollen. Ik herinner mij de ketting, de muilkorf, de bloedige zweep, de dodelijke duisternis die de gebroken geestkracht van de geboeide lijfeigene overschaduwt, de verschrikkelijke kwelling als hij van vrouw en kinderen wordt weggerukt en als een beest op de markt wordt verkocht. Zeg niet dat dit een beeld is van mijn fantasie. U weet heel goed dat ik striemen op mijn rug draag, die op uw bevel daarop zijn geslagen, en dat u, terwijl we broeders in dezelfde kerk waren, mijn rechterhand, waarmee ik nu deze brief schrijf, aan mijn linker liet binden en mij onder bedreiging van een pistool vijftien mijl liet wegslepen om mij als een beest op de markt te laten verkopen, omdat u mij ervan verdacht dat ik uit uw bezit wilde ontsnappen.
Dit alles en meer zult u zich herinneren en u weet dat het waar is, niet alleen van uzelf, maar van bijna alle slavenhouders om u heen. Op dit ogenblik bent u waarschijnlijk de schuldige bezitter van ten minste drie van mijn eigen dierbare zusters en mijn enige broer. U beschouwt hen als uw eigendom. Ze zijn in uw boeken ingeschreven, of misschien zijn ze verkocht aan handelaars in mensen, omdat uw altijd lege beurs gevuld moest worden.
Mijnheer, ik wil weten hoe het met mijn zusters gaat en waar ze zijn. Hebt u ze verkocht of zijn ze nog steeds in uw bezit? Wat is er van hen geworden? Zijn ze levend of dood?
En mijn goede oude grootmoeder, die u als een oud paard uit huis hebt gezet om in het bos te sterven - leeft ze nog? Laat mij dit alles weten. Als mijn grootmoeder nog leeft hebt u niets meer aan haar, want ze moet nu ongeveer tachtig jaar oud zijn - te oud om verzorgd te worden door hen die haar niet meer kunnen gebruiken, stuur haar naar mij in Rochester, of breng haar naar Philadelphia. Het zal de bekroning van mijn levensgeluk zijn om haar op haar oude dag te verzorgen. O! ze was als een moeder en een vader voor me, in zover harde arbeid voor mijn welzijn haar dat konden doen zijn. Breng mij mijn grootmoeder, zodat ik op haar kan passen en voor haar kan zorgen op haar oude dag! En mijn zusters, laat mij alles van hen weten. Ik zou hen kunnen schrijven en zo alles van hen te weten komen wat ik wil, zonder u in enig opzicht lastig te vallen, behalve dan dat zij, door uw onrechtvaardig gedrag, geheel verstoken zijn van het vermogen tot lezen en schrijven. U hebt hen in volslagen onwetendheid gehouden en daarmee beroofd van het zoete genot van het kunnen schrijven of het ontvangen van brieven van afwezige vrienden en bloedverwanten.
Uw slechtheid en wreedheid in dit opzicht uw medeschepselen aangedaan, zijn groter dan alle striemen die door u op mijn rug of op de hunne zijn getekend. Het is een schending van de ziel - een oorlog tegen de onsterfelijke geest, waarvoor u eens rekening zult moeten afleggen voor de rechterstoel van onze gemeenschappelijk Vader en Schepper ...
Ik zal nu deze brief beëindigen, u zult weer van mij horen als u mij geen bericht stuurt. Het is mijn bedoeling u te gebruiken als een wapen waarmee ik het systeem der slavernij kan aanvallen - als een middel om de publieke aandacht op het systeem te vestigen en de afkeer van de handel in zielen en lichamen van mensen te verdiepen. Ik zal u gebruiken als een middel om het karakter van de Amerikaanse kerk en geestelijkheid aan de kaak te stellen - als een middel om deze schuldige natie zowel als uzelf tot boetedoening te brengen.
Intussen koester ik geen wrok tegen u persoonlijk. Er is geen dak waaronder u veiliger zou zijn dan onder het mijne en er is niets in mijn huis dat ik u niet van ganser harte zou gunnen als u dat voor uw welzijn nodig zou hebben. Ik zou het juist als een voorrecht beschouwen u een voorbeeld te geven van de wijze waarop de mensen met elkaar moesten omgaan.
Ik verblijf, uw medemens, maar niet uw slaaf,
Frederick Douglass
Vertaald door Peter Marteau, Keulen
Vertaald door Peter Marteau, Keulen