[Godfried Bomans was een beroemde humorist in de tijd dat we het woord ‘satire’ nog niet gebruikten. Hieronder volgt een van zijn beroemdste ‘dialogen’. Luister er vooral naar.]
Godfried Bomans (1913-1971)
Godfried Bomans (1913-1971)
Juffrouw Prillewits
In het stadje Zutfen leefde eens een verliefde onderwijzeres. Het was wat men noemt een stille liefde. Niemand zou er daarom iets van te weten zijn gekomen, ware het niet dat er in Zutfen een mensenkenner woonde, en dat was het hoofd der school.
‘Er schort u iets, juffrouw,’ sprak het hoofd, ‘ik heb u al weken in stilte gadegeslagen en ik zeg u: er hapert wat. U eet slecht en maakt verzen. Ik heb er zelfs een gevonden in het kolenhok dat ik persoonlijk zeer geslaagd vond, alleen moet u de n’s wat duidelijker schrijven. Bovendien, juffrouw, het valt niet te ontkennen, u verft uw mond bij. Na deze feiten waargenomen te hebben, was mijn eerste vraag: waarom verft zij de mond bij, wat ontneemt haar de eetlust, welke zijn in dezen de bronnen der poëzie? Kunt u mij volgen?’
‘Jawel, meneer.’
‘Goed. Ik wist zeer wel, dat een oplossing van deze vraagstukken niet valt onder de verplichtingen, welke mijn ambt mij oplegt. Het waren echter andere dan zuiver ambtelijke gevoelens welke mij hiertoe brachten. U hebt recht op mijn vaderlijke genegenheid, juffrouw Prillewits.’
‘Dank u, meneer.’
‘Goed. Dit zijn de feiten. U ontkent ze niet, wat u tot eer strekt, en ontslaat mij van de last ener bewijsvoering. De eerste vraag die een mens, bij het beschouwen van feiten, zichzelf stelt, is deze: wat is de oorzaak van deze feiten? Want alles heeft een oorzaak, juffrouw Prillewits.’
‘Natuurlijk, meneer.’
‘Goed. Wat dan, zo vraag ik mij af, is de oorzaak van deze feiten? Want enige reden waarom juist deze feiten geen oorzaak zouden hebben, kon ik niet ontwaren.
Bij de oplossing van deze vraag ben ik stelselmatig te werk gegaan. Ik stelde namelijk de vraag eerst in abstracto, daarna in concreto. Kunt u mij volgen?
‘Neen, meneer.’
‘Goed. Ik stelde dus de vraag eerst in abstracto, daarna in concreto. Eerst vroeg ik: wat doet een jonge vrouw van even in de dertig in het algemeen: verzen schrijven en de eetlust verliezen? Het verkregen antwoord toetste ik daarna aan het concrete geval. U weet toch wat concreet is, juffrouw Prillewits?
‘Jawel, meneer.’
‘Goed. Bij de beantwoording van de eerste vraag steunde ik hoofdzakelijk op ervaring. Niet op eigen ervaring in strikte zin, juffrouw Prillewits. Ik ben ongehuwd. Doch op die ervaring, verkregen door de beschouwing van mijn medemensen. En deze ervaring zeide mij, dat jonge vrouwen van even in de dertig alleen dàn de eetlust verliezen en verzen schrijven, wanneer zij verliefd zijn. Hebt u mij tot hiertoe kunnen volgen, juffrouw Prillewits?’
‘Jawel, meneer.’
‘Goed. Het resultaat nu van deze beschouwing toetste ik aan het voor mij liggende geval, de vraag dus: is, in concreto, juffrouw Prillewits verliefd? Is er een reden waarom juffrouw Prillewits van de zoëven genoemde gedragslijn zou afwijken? Welnu, deze reden heb ik niet gevonden. Ik heb dus gemeend op deze vraag met een volmondig ‘ja’ te moeten antwoorden. Dit vaststaande, ben ik verder gegaan. Ik vroeg mij af: op wie is juffrouw Prillewits verliefd? Bij de beantwoording van deze vraag wierp ik een blik om mij heen. Ik begreep, dat een beschouwing van het onderwijspersoneel de meeste kans van slagen bood, gedachtig het woord van Cicero: het oog der liefde schouwt niet ver.
Kent u deze passage?’
‘Neen, meneer.’
‘Zij is zeer opmerkelijk. Cicero keert zich hier tegen de misbruiken der proconsuls in Gallië. Goed. Ik sloeg dus de blik op het onderwijspersoneel. Ik behoefde niet lang te zoeken., juffrouw Prillewits. Wij zijn slechts met ons vijven: immers, juffrouw Heemskerk en juffrouw Beens mag ik in deze zaak uitschakelen. Blijven dus over meneer Jurgens, meneer Dekker, meneer Stevens en meneer Potter. Beschouwen wij deze personen een ogenblik nader. Meneer Stevens heeft gisteren op intieme wijze zijn zestigste verjaardag gevierd. Mag ik hem uitschakelen, juffrouw Prillewits?’
‘Jawel, meneer.’
‘Goed. Meneer Jurgens en meneer Dekker zijn getrouwd. De vraag of ik hen uitschakelen kan, mag zelfs niet gesteld worden, juffrouw Prillewits.’
‘Neen, meneer.’
‘Goed. Blijft dus over meneer Potter. Heb ik goed geraden, juffrouw Prillewits?
‘Neen, meneer.’
‘Goed – wàt zegt u? Neen, juffrouw Prillewits? Neen? Ik meende toch – de redenering was volkomen correct – het is – u bedoelt – ik begrijp niet – waarom kijkt u me zo aan, juffrouw Prillewits? Kijk mij niet zo aan – mijn hemel – ik mag het niet geloven – ik mag – Anna!’
Uit: deel II van de Werken.
Voorgelezen door Remco Melles voor UitgelezenVerhalen.nl
Uit: deel II van de Werken.
Voorgelezen door Remco Melles voor UitgelezenVerhalen.nl