Heere Heeresma
Een aanranding in het Vondelpark
Even kierde de maan door een scheur in het wolkendek en bij haar angstig licht kon je zien dat de sneeuw ook de daken behoorlijk had toegedekt en de torens aan één zijde van dikke witte plakkaten voorzien. Dan sloeg de lucht weer dicht en verkreeg opnieuw de vertrouwde kleur; een haast vilein soort roze, veroorzaakt door de talloze lantarens van de straatverlichting en de alsmaar aan- en uitschietende neonreclames die de mensen kond deden van al het fijne wat alzo voorhanden was. Buiten de grote verkeersaders die hun felverlichte, maar ook modderige spoor door de stad trokken, waren de straten stil en vrijwel verlaten. Zoals wel meer als het de hele dag heeft gesneeuwd en er elk moment opnieuw een witte wade kon vallen, was het vrijwel windstil en de koude eerder tintelend fris. De langzame stap van de oude wijkagent die, zeker op regenachtige nachten, nog wel eens iets onheilspellends kon hebben, klonk nu tevreden, want gedempt. Pof... pof... pof... Alleen eigenlijk het kraken van zijn lederen tuigje verraadde nog dat de brigges eran kwam.
Ergens in de huizenrij, extra donker door de ongereptheid van de sneeuwwitte straat, ging met gerinkel een deur open en even later viel er helder en warm licht naar buiten en vulde de stilte zich met het geluid van pratende, lachende mensen, doorschoten door een enkele stem die met lange uithalen een onsamenhangend lied zong. Met fel gerinkel sloeg de deur weer toe. De oude wijkagent glimlachte. Hij hield wel van warmte en gezelligheid. Dat was beter dan hier zo rond te lopen en waakzaam te wezen. Want al was het dan niet meer zo guur als in het begin van de week, de sneeuw pakte behoorlijk en vormde forse ballen onder zijn laarzen zodat hij, om de vijftig meter zowat, zijn zolen aan de stoepen moest schoonraspen, terwijl de koude van zich steeds opnieuw vormende ijsbergjes op den duur wel terdege door het ijzerbeslag in de benen trok. En hij had toch al zulke moeilijke voeten waar hij weinig aan velen kon. Misschien moesten er toch weer eens nieuwe steunzolen komen... Bij het café keek de oude wijkagent even om zich heen. Niemand. En dan, met een rappe beweging die de oefening verried, tastte zijn gehandschoende hand in de hoek van het door gordijnen hermetisch afgesloten winkelraam van het dranklokaal, waar de vrolijkheid gedempt tot hem doordrong. Niets!
De brigges kon, bij wijze van spreken, zijn oren nauwelijks geloven. Opnieuw tastte zijn in leer gehulde hand. Weer niets. Met een paar stappen was hij bij de andere hoek van het raamkozijn en geagiteerd, zodat hij zelfs vergat even rond zich te spieden, voelde hij opnieuw. Het was duidelijk. Erg duidelijk. Voor het eerst sinds dat jonge stel hier de zaak opnieuw had opengegooid, was er op zijn avondlijke ronde geen borreltje voor hem overgeschoten. Wel, daarover kon hij kort zijn. Vannacht nog zou hij beginnen de sluitingswet in al zijn gestrengheid toe te passen. Evenals die van het burengerucht. Een bon was zó geschreven, de muziekvergunning direct ingetrokken...
'Nou, dag… .'
Ze keek nog even om en naar boven, zoals hij daar boven aan de stoep voor de geopende voordeur stond, zijn pijp in de ene, de krant in de andere hand.
'Ga nu naar binnen. Anders vat je nog kou.'
Hij lachte bulderend, stopte de pijp in zijn mond en sloeg de kraag van zijn kamerjas op. 'Kijk maar uit dat je niet uitglijdt, Ans,' En de deur sloeg toe. Even wachtte ze nog of hij niet vergat het buitenlicht uit te doen. Ze kreeg er maar niet genoeg van. Zo'n prachtige villa in de Vondelstaat. Ja, ze hadden het wel gemaakt. Nog even en ze kon die zeven Turken in het tuinhuisje opzeggen. Ze had er anders een mooie huur voor gekregen, daar niet van, maar je zag de buren wel kijken. Vooral bij de mond-, neus- en oorarts aan de overkant. En dan, ze wilde van dat krot nog vóór de komende zomer door Gert een leuk theeprieellaten maken. Dan kon zij daar heerlijk zitten en Ansje in d'r wagentje in de zon. Haar ogen gleden over de bloembakken voor de erker, waar onder dikke wallen sneeuw de bollen in hun donkere, beschutte aardholletjes al op de lente wachtten.
'Zeg, ga je nou of niet!' Van tussen een kier keek hij weer op haar neer. De krant had hij nu binnen gelaten, zag ze.
'Ik wacht tot je het buitenlicht uitdoet.'
'Raar mens: hoorde ze hem mompelen. De deur sloeg dicht. Het licht doofde.
Zo, en nu de pas erin! Ze glibberde over het tuinpad. Straks brak ze nog een been. Er moest hier toch ook een lantaarn komen. De struiken wierpen zwarte schaduwen door de erachter brandende straatverlichting. Nou, gesneeuwd had het wel. Toen ze het hek opentrok piepte het niet eens. Het lopen viel toch tegen. Ze probeerde even de middenweg, maar de paar auto's die er hadden gereden, hadden met hun banden de sneeuw alleen aanzienlijk gladder gemaakt. En natuurlijk niemand op straat. Zelfs geen hondenbezitter. Was het dan al zo laat? Ze probeerde al lopend op haar horloge te kijken. En die jas was dan wel elegant, maar leer gaf nauwelijks warmte merkte ze nu. De temperatuur viel haar toch tegen. Nou, dan ging ze in het park maar even hollen. Zo ver was het niet. Jammer dat Toos niet van haar plan was af te brengen geweest juist vanavond vroeg naar bed te gaan. Ze moest nu nog maar eens zien of ze het pakje met de knot van het angora vest in d'r brievenbus kon proppen...
Bij de kerk, onder de hoge booglampen, zag ze eindelijk wat leven. Een agent. Nou, die hadden het met dit weer ook niet makkelijk. Toch maar goed dat ze er waren, al zouden er wel geen hippies meer zijn in het park. Dat was van de zomer toch al beduidend minder geweest, gelukkig.
'Dag agent´: zei ze jolig toen ze 'm voorbijliep. Nou, er kon geen wedergroet vanaf. Vroeger, in ieder geval in Alkmaar, brachten ze tenminste nog een hand naar de klep.
Toch aarzelde ze even toen ze het hek inliep. Onzin natuurlijk. Vlug aan iets anders denken. Was zij geborneerd? In gedachte haalde ze haar schouders op. Ze kon beter naar de sneeuw kijken op de takken van de struiken en de kale bomen. Net filigrein, zo fijn. Het was trouwens ook hier overal goed verlicht, al had je natuurlijk donkere plekken. Nou, als ze iemand tegen zou komen dan was het hooguit een homo. Die schenen hier ´s nachts graag te vertoeven, ongeacht de weersgesteldheid. Prachtig was het hier overigens wel. En kijk, daar waren alweer vallende sneeuwvlokken!
Een vogel riep, sloeg zijn veren uit. Ze hoorde nu gewoon zelfs de sneeuw vallen. Zo stil. Zelfs het altijd durende geraas van het verkeer op de Overtoom en de Van Baerlestraat was in de witte watten verpakt en geruisloos geworden. Zo moest het vroeger altijd geweest zijn. Bijna was ze gevallen. Net toen ze bezig was het diner voor de kerstdagen nog eens te repeteren en de drank die er nog moest komen. Vorig jaar was het feest bij hen ook al zo'n succes geweest. Vijfendertig mensen! En Frits had beloofd opnieuw een gelegenheidslied te maken dat ze konden meezingen tijdens die kerkdiensten voor de televisie. Hoe was dat van vorig jaar ook weer? Stille nacht. 0, wat een pracht. Wie werd daar dronken thuisgebracht...
En daar ging een fietser! Ze zag het licht tenminste van de lantaarn. Een brommer kon niet. Anders moest ze het geluid horen. Het licht van de lamp zwieberde ook te veel.
Ze sloeg het pad naar de holle brug in. Dan kon ze straks even rechtuit over het speelveld. Dwars door de sneeuw. Enfin, ze had d'r laarzen aan. Ook het lichtje in de verte zwenkte. 0, die reed op een voetpad. Ze kende het park immers door en door. Ze was benieuwd of de fietser haar kant zou uitkomen en of hij dan af zou stappen voor de holle brug, want die zou nu wel spekglad zijn. Het leek wel een bijzonder geoefende fietser te zijn. Ze hoorde iets als het knarsen van de ketting, daarna een dof gebommel, wat de planken van de brug moesten zijn, en toen het knerpen van de rubberbanden in de sneeuw. Ze zag 'm aankomen, diep over het stuur gebogen en hard trappend. Ze kende dat van toen ze nog naar kantoor ging en door de sneeuw moest. Loodzwaar. De man was haar bijna genaderd. Even viel het licht van een lantaarn op hem. Hij droeg een hoed en zijn handen verdwenen in van die fietsmoffen. Goh, die had ze ook in geen tijden meer gezien. De fietser stopte naast haar. Ze zag hoe hij een been uitstak en toen langzaam naar haar overhelde tot hij stond. Ze wilde voorbijlopen maar de man sprak haar aan.
'Kunt u mij misschien ... ik ben hier niet bekend... .'
'Waar moet u naartoe?'
'Ja, hier heb ik het opge... .' De man tastte naar zijn binnenzak en ze kon nu een beetje zijn gezicht zien. Al wat ouder.
'Ach, wilt u misschien even... dan kan ik beter... .'
De man stapte af en ze pakte het stuur terwijl ze toekeek hoe hij zijn wanten uittrok. Ook die dingen zag je nergens meer.
Eindelijk scheen de man het gevonden te hebben. Hij hield haar tenminste een papiertje voor, maar het was te donker om iets te kunnen lezen.
'Wacht: zei de man, 'ik heb een aansteker. Effe pakke. Zet de fiets maar tegen de bank daar.'
Doe het zelf, dacht ze, maar de man zocht al in zijn zakken met beide handen en knoopte zelfs zijn jas open zodat ze de fiets tenslotte maar overnam en achteruit tegen de bank duwde.
'Hier is-ie.' De man duwde haar het papiertje in de handen en knipte toen een aansteker aan. Het vlammetje brandde blauwen helder. Er stond geen aasje wind.
U bent zojuist bij de neus genomen, las ze en haar verbazing was oorverdovend. 'Wat leuk,' bracht ze moeizaam uit, liet het papiertje los en deed een stap. De man sprong meteen voor haar.
'Ga weg!' Ze duwde met haar hand tegen een schouder en voelde zich inmiddels slap van angst worden. Haar knieën knikten en even was ze bang voorover in de sneeuw te vallen.
'Nee.' Ze voelde hoe hij haar bij een pols greep. 'Niet voordat we even gepraat hebben over vroeger.'
'Over wat!'
'Kan me niet schelen, wijffie.' En meteen sloeg hij een hand om haar middel.
Knie hard omhoog brengen, herinnerde ze zich. Kalm blijven. Met een schelle fluit signalen geven. Maar hoe? De man drukte haar tegen zich aan en ineens rook ze de bekende geur van pijp.
'Rook je?' Ze schreeuwde bijna. En niemand in de buurt. Overal doodstil.
'Erg graag. Maar we gaan er eerst bij liggen.'
'Geen sprake van, viezerd.' Ze begon te spartelen, maar de man hield haar in een knellende greep tegen zich aan.
'Jawel, en anders doe ik zo.'
'Hoe... .'
Ze voelde iets glads, zijn schoen tegen haar knieholte, en ze zakte naar beneden. Met een bons viel de man op haar.
'Eén-nul: hoorde ze hem mompelen.
'Nu ga ik schreeuwen´: deelde ze resoluut mee, terwijl ze dacht: dat mij dat nou moet gebeuren. Waarom Toos niet...
'Daar doe ik aan mee: zei de man.
'En mijn kleding! Het is hier vies en... .'
'Die is goed! Moet je kijken!' De schim boven haar boog een arm en toonde haar kennelijk een elleboog. 'Toen we vielen kwam ik zó op mijn armen neer. Dat voel ik nog!'
'Nou, ga weg.' Ze probeerde nu zo kalm mogelijk te blijven, maar ze hoorde zichzelf al roepen. 'HELP! HELP! HALLO HALLO DAAR... .'
'ER IS ER EEN JARIG, HOERA HOERA... 'begon de man op haar minstens zo hard te zingen.
'Nu zullen ze ons horen!'
'Ja, en denken dat we dronken zijn: hielp de man haar uit de droom. 'Vind je het erg als ik een sjekkie draai?'
'Doe wat je niet laten kan.' De man zat schrijlings op haar heupen en had tot dan haar beide polsen met een hand boven haar hoofd tegen de grond gedrukt. Toen hij haar losliet begon ze meteen te slaan, maar dat had geen enkel effect. Ze kon niet bij zijn gezicht komen en haar klappen smoorden tegen zijn openhangende overjas. Ze probeerde een knoop los te rukken omdat ze in een opwelling meende over bewijzen te moeten kunnen beschikken, maar de knopen zaten muurvast. Boven haar rolde de man zich inmiddels een sigaretje en stak er de brand in. 'Ook een trekje?' hield hij haar voor, maar ze draaide haar hoofd af. Sneeuw knerpte tegen haar achterhoofd en liep de kraag van haar jas in. Ze zweette ontzettend. Toen begon ze te huilen en hield er meteen weer mee op. Ze had een lange broek aan. D'r panty. En ze strengelde haar voeten in elkaar. Het zou 'm niet lukken. Nooit! En waar was het pakje voor Toos gebleven...
Ze hield op met slaan, bracht haar armen zo goed mogelijk voor zich en keek naar omhoog. De man zat rustig te roken terwijl hij voor zich uit keek. Zo nu en dan verlichtte zijn sigaret even zijn gezicht. Ze kon er niets aan zien, noch iets in ontdekken. Totaal alledaags.
'Vind je dit nu leuk?' vroeg ze.
'Ach: zei de man boven haar, en ze voelde, meer dan ze zag, dat hij even zijn schouders ophaalde. Wel nam ze kleine sneeuwvlokken waar die op de rand van zijn hoed vielen. En hij had iets hards in een van de zakken van zijn broek dat haar pijnlijk in haar bovenbenen drukte. Een kam? Zijn portemonnee?
De man nam een diepe trek en de toppen van zijn vingers werden even felverlicht. Straks gooide hij de peuk weg en wat dan?
'Weet je: zei de man. 'Sneeuw hè, dat is als vroeger. Dan wordt de wereld pas mooi. En zacht... .'
'Ik lig anders keihard: viel ze hem in de rede. 'Mijn rug lijkt wel gebroken.'
'Je kan niet alles hebben. En op zo'n mooie nacht...'
'Doe je dit vaker?' vroeg ze.
'Tsja, het zit niet altijd mee... Het weer... Nou ja, het kan niet altijd zondag zijn: zei de man, en drukte de sigaret naast zich in de sneeuw uit.
'Waarom laat je me niet opstaan? Dan gaan we gezellig naar mijn kamer: deed ze uitnodigend. Zodra ze op de benen stond dan nam ze toch een run.
'Dat weet ik niet. Ik weet nu wat ik heb en wat ik kan krijgen moet ik nog maar afwachten.' De man boog zich naar haar voorover en meteen sloeg ze naar zijn gezicht. Mis.
'Wat zijn jullie wijven toch een hoeren!' schreeuwde de man. 'Het ene moment kermen van belang. Daarna mij tot ontucht op d'r karnet overhalen en meteen weer klaarstaan met jullie nagels!'
Tot haar verbazing voelde ze zich ineens een stuk kalmer wordend. Dit was ook te gek. Zo meteen liep ze gewoon weer verder naar Toos en dan belde ze in de telefooncel op het pleintje wel even een taxi.
'Waar denk je aan?' vroeg de man.
'Wat een man eraan vindt om vrouwen pijn te doen en te verkrachten.'
'Verkrachten! Hoe kom je daarbij!'
'Je wilt toch niet zeggen dat dit gewoon is, hè?'
'Verkrachten... .' De man scheen sprakeloos. Hij mompelde nog wat. `…Ik zou niet eens kunnen: hoorde ze hem zeggen. En ineens sloeg haar hart over. Het zou toch geen lustmoordenaar ... 'O nee!.. .' kermde ze spontaan, en sloeg haar ijskoude handen voor de ogen. Haar maag kwam omhoog en het leek erop dat ze ging spugen.
'Wat is er nou weer.' De man bewoog op haar heupen en het voorwerp sneed nu in haar lies. 'Wat is er? ... Vrouwtje... '
'Ik heb een dochter. O, m'n kind!'
'Voelt u zich niet goed worden? Ben ik soms te zwaar?'
Klonk er iets van ongerustheid door in zijn stem? Ze schrok hevig, want de man richtte zich op. Waarschijnlijk op zijn knieën. Sneeuwvlokken vielen kriebelig op haar gezicht. En niet bewegen! siste ze zichzelf toe. Geen beweging!
'Zeg, hoe is het er nu mee?' klonk het bezorgd. 'Was ik te zwaar? Zo'n poppetje ben je ook weer niet. Hee, zeg 's wat!'
Ze kneep haar lippen opeen. Alle leven ging naar haar lippen die ze over haar tanden trok. En daar waren zijn vingers. Ze tastten over haar gezicht. Met zijn duimen probeerde hij te voelen of ze haar ogen open of dicht had.
'Luister is. Heb je hobby's? Hou je van muziek?'
Het bleef lange tijd stil. De sneeuw leek te ruisen. Daartussendoor klonk duidelijk de ademhaling van de man.
'Dat is ook wat moois,' hoorde ze hem ten slotte binnensmonds praten. 'Flauwekul... niks waard. Dikke tieten... waar is m'n fiets… .' Ineens was hij weg. Ze voelde hem niet meer. Niet op haar. Niet om haar. Weg! Blijven liggen, dacht ze, niet bewegen. Doodstil! Hij is ergens van geschrokken. Hij is teleurgesteld. Misschien vindt hij er niks meer an. Ze luisterde naar zijn schoenen die plotseling in de sneeuw knerpten, en toen het hemelse geluid van zijn fiets, banden die door de sneeuw sleepten.
'Dan gaan ik maar weer is.'
Ze bleef zwijgen. Met al haar kracht en uit alle macht zweeg ze, ondanks de kramp in haar voeten die ze nog steeds tegen elkaar geklemd hield. Ze hoorde het leer van haar laarzen kraken.
'Aju aanstelster,' zei de man van opzij uit de hoogte. 'Afijn, prettige kerstdagen nog.'
De banden van zijn fiets gingen pal langs haar hoofd. De ketting kraakte in alle hevigheid. Gelukkig dat er politie is, ging het door haar heen, en toen richtte ze zich op. Door en door versteend. Nog steeds zittend draaide ze zich om in de richting waarde man verdwenen was.
'En een gelukkig uiteinde!' riep ze hem hees achterna, maar het rode achterlicht van zijn rijwiel was al achter de witte stuivende struiken verdwenen.
Op het plein, naast de kerk, stond een eenzame agent met sneeuw op zijn pet en sneeuw op zijn epauletten te stampvoeten en zijn gram te halen, want hij voelde zich alleen en nogal nutteloos zo en, sinds kort, ook verwaarloosd. Oud en de kou zat, stond hij daar maar waakzaam te wezen; gereed zonodig regelend op te treden, terwijl slechts een witbestoven fietser, die helaas de voorgeschreven verlichting voerde, voorbij knerpte. Een licht slingerend bandenspoor achterlatend dat snel dichtsneeuwde...