[Het klassieke verhaal van ‘la Parisienne’ als onweerstaanbare verleidster, door een van de grootste romantische schrijvers.]
Honoré de Balzac
Honoré de Balzac
Parisienne
Toentertijd was ik tot over mijn oren verliefd op de gravin de X. Ik telde amper twintig jaren en was nog niet goed droog achter genoemde oren. Zij bedroog me, ik was woedend, zij verliet me. Ik was zo'n kuiken met m'n twintig jaren, dat ik me wel de haren uit het hoofd kon trekken om het verlies. Zij vergaf me. En daar ik twintig jaren oud en nog altijd groen als gras was en nog wel telkens bedrogen, maar niet meer in de steek gelaten werd, hield ik mezelf voor de meest beminde minnaar en daarmee voor de gelukkigste van alle Parijzenaren.
De gravin was een vriendin van madame de T., die ik oppervlakkig kende, een dame, wier neus even hoog en trots in de lucht prikte als de punten van haar boezem. Zij genoot een reputatie zowel voor het ene als voor het andere feit. Wie beschrijft derhalve mijn verbazing, toen ik op zekere avond, terwijl ik in de loge van de Opera op de gravin wachtte, mij hoorde aanroepen uit de belendende loge en in de eigenares van die stem niemand minder dan madame de T. herkende.
'Zo?' glimlachte zij. 'Bent u alleen? Maar komt u mij dan gezelschap houden.'
Zij had haar mantel afgelegd, en bood een panorama over een nauwelijks verhuld sneeuwblank berglandschap, dat een ieder tot hoge vervoering zou hebben gebracht, en in het bijzonder een twintigjarige jongeling. De andere reputatie van de dame was evenwel zodanig dat ik, ofschoon ik mij haastte om aan de uitnodiging gehoor te geven, in de verste verte niet aan enig romantisch avontuur dacht.
'Hebt u vanavond iets bijzonders te doen?' vroeg zij mij, nadat wij wat nietszeggende beleefdheidjes en complimentjes hadden uitgewisseld. 'Zo nee, dan zou ik het zeer op prijs stellen, als u uw tijd voor mij zou willen vrijhouden.' En ondeugend voegde zij eraan toe: 'Maar als ik u vrijwaar tegen verveling, dan moet u zich ook geheel en al aan mij wijden. 0, geen vragen alstublieft, maar doet u wat ik zeg. Om te beginnen: buiten op de gang staat één van mijn dienaren; weest u zo vriendelijk hem even hier te roepen.'
Wat doet men als men twintig jaren telt, nog niet geheel droog is achter de oren en zich als gezelschap voor een oogverblindende dame uitverkoren ziet? Men laat zijn hart bonzen, maakt een buiging en doet hetgeen de dame ordonneert.
'Begeef je naar het huis van deze heer,' zei madame de T. tot haar dienaar, 'en zeg, dat hij pas morgen thuiskomt, op een niet vooraf vast te stellen uur. Er is geen reden tot enige ongerustheid.'
Daarop wenkte zij mij met een vingertje, de dienaar kwam nog dichterbij en boog zijn hoofd luisterend naar haar gefluister. Daarna verdween hij. En de opera begon.
Ik wilde kijken - ik kon niet.
Ik wilde naar de dame kijken - zij wilde niet.
Ik deed of ik keek, en keek tersluiks naar de dame.
Ik moest telkens mijn handpalmen aan mijn zakdoek drogen.
Ik was zeer nerveus en onrustig.
Aan het einde van de eerste akte kwam de dienaar terug met een brief en hij fluisterde haar toe dat alles in orde was. Zij glimlachte en de dienaar ging weer weg. Zij bleef glimlachen en opstaande verzocht zij mij om mijn arm. De tweede akte van de opera zette in, maar zij leidde mij de loge en het gebouw uit. Buiten stond haar koets en wij hadden reeds twee, of vijf, of vijftien straten doorgereden, voor het in me opkwam te vragen, waarheen zij mij bracht. Haar antwoord bestond uit een lachje. Verdraaid, als ik niet geweten had, dat zij reeds geruime tijd een toegewijde minnares was van een zekere markies de V., dan zou ik mij voor de grootste bofkont hebben gehouden. Maar zij wist immers ook van mijn verhouding met de gravin de X., één harer intiemste vriendinnen, af. Ik onthield mij dus van overspannen verwachtingen en besloot af te wachten waartoe dit avontuur zou leiden.
Wij reden Parijs uit. Ik beken, dat ik daar weinig van merkte. De dame scheen het wat warmpjes te vinden, zij had althans niet veel behoefte aan haar mantel, die zij geheel open had geslagen. Uit haar decolleté steeg een verrukkelijk parfum op, dat mij omhulde.
Ik kwam zo'n beetje tot bezinning toen de koets bij de eerste pleisterplaats stopte, waar van paarden werd gewisseld. In geen geval dus waren wij onderweg naar de appartementen van de dame. Een gevoel van teleurstelling mengde zich met een groeiende verbazing. Ik vroeg dus nogmaals, en nu met klem, waarheen wij op weg waren.
'Waarheen?' zei zij lachend. 'Naar het mooiste plekje op aarde. U mag driemaal raden. Maar ik zou er maar niet aan beginnen, want u raadt het toch nooit. Welnu, wij rijden linea recta naar mijn man. A propos, kent u hem eigenlijk?'
'Ik heb niet de eer, madame.'
'Bewaar uw eer voor betere zaken, mijn beste. Tja, ik was er al bang voor, dat u hem niet zou kennen. Maar laten we hopen dat hij bij u in de smaak valt. U moet namelijk weten, er zijn pogingen gedaan ons met elkaar te verzoenen. Al zes maanden loopt deze zaak en sinds een maand schrijven we elkaar weer. Ik mag toch zeggen, dat het wel zeer tegemoetkomend van me is, dat ik monsieur thans eigener beweging opzoek.'
'Hemeltje, madame, met alle respect, maar wat moet ik daar dan bij? Ik zou zo zeggen ...'
'Zegt u maar niets, mijn waarde, laat u dat maar aan mij over. U bent jong, aardig om te zien en tamelijk onbedorven nog. U bevalt me en u moet mij tegen onaangenaamheden vrijwaren.'
Ik krabde mij de schedel. Het kwam mij zeer bevreemdend voor, dat de dame juist op de dag van haar verzoening toenadering tot een ander moest zoeken. Ik zag het gezicht van haar echtgenoot reeds voor me - ik vroeg me af wat voor gezicht ik zelf daarbij zou moeten zetten.
'Houd op met dat krabben,' zei de dame, 'ik heb u meegenomen om mij wat te verstrooien en gaat u alstublieft geen preken tegen me afsteken.'
Zij ging er zo ferm bij zitten, dat al mijn uitzicht uit de wagen en naar de toekomst volledig geblokkeerd werd. Zij merkte dat ik al mijn bedenkingen vergeten was, lachte weer haar lachje en begon alleraardigst te babbelen. Daarna werden de paarden nogmaals gewisseld. En er was een maan aan de hemel gekomen. Wàt een maan. Hij schiep een weke, romige schemering in de koets. De koets rolde voort en voort. Wij babbelden. De maan scheen. De koets rolde voort, wij babbelden en de maan scheen. De dame scheen het nog warmer te krijgen. Wij naderden de plaats, waar ons samenzijn een einde moest nemen. Zij wees mij op de schoonheid van het landschap waar wij doorheen rolden en noemde namen. Om alles samen te kunnen bewonderen, bogen wij ons als vanzelfsprekend naar hetzelfde koetsraampje over, nu eens aan deze kant, dan weer aan de andere, ten slotte kwam het zover dat onze wangen niet meer van elkaar weken. Bij een onverhoedse schommeling van de koets klemde zij zich op zeer natuurlijke wijze aan mij vast, en om haar beter te kunnen beschermen tegen zo'n volgende onaangenaamheid, sloeg ik alvast mijn armen om haar heen, en toen was er weer zo'n steen onder een wagenrad - ... mijn hemel, ik kwam pas een eeuwigheid later bij uit een soort van duizelige verstandsverbijstering, want die steen had zo wonderbaarlijk met de koets gehotsebotst, dat hij onze monden op elkaar had gesmakt en daar kwam toen allerlei tussen, wat tussen paradijs en hel de laatste trait d'union moest zijn gebleven.
Ik kwam, zoals gezegd, dus weer tot bezinning. Zij had zich van me losgerukt en drukte zich, zwaar ademend, in haar hoek terug. Ik zag haar ogen. Zij fosforesceerden, bij God.
'Wilde u soms wat?' bracht zij eruit. 'Wilde u mij spijt laten krijgen van mijn impulsieve uitnodiging?'
'Of ik wat zou willen?' bracht ik als antwoord uit. 'Madame- met u? Wat een dwaasheid! Geen haar op mijn hoofd, die daarop zou durven hopen. Maar wat doet men tegen die vermaledijde stenen op de weg?'
'Dat is waar,' zei ze. 'Die stenen ook ... '
En daar bleef het bij, want zij noch ik had er bij stilgestaan, dat die stenen op de oprijlaan van het buitenhuis van haar heer gemaal lagen en dat de koets al zowat tot stilstand was gekomen op het grote binnenerf, toen wij ons van elkaar losmaakten.
Goed. En dat grote binnenerf, dat leek wel een kermisterrein, zoveel licht brandde er en zoveel volk stond er verzameld. Allemaal prettige, verheugde gezichten, op één na, en dat was van de heer des huizes, toen hij mij ontwaarde. Hij begroette zijn gemalin met een dubieuze tederheid, die hem naar alle waarschijnlijkheid ingegeven was door de voorwaarde, waarmee de familie de verzoening had ingekleed. Naar ik later vernomen heb, waren het inderdaad aanzienlijke voorwaarden. Ik werd voorgesteld en hij begroette mij als was ik een gerechtelijk deurwaarder annex toediener van de laatste sacramenten. Vervolgens bood hij zijn echtgenote de arm en ik volgde het verzoende echtpaar in hun luisterrijk buitenverblijf, dat een kasteel gelijk was. Ik moet zeggen, dat mijn schreden niet aarzelden. Zowel de stenen in de oprijlaan als de laatdunkende houding van de heer gemaal hadden bij mij een strijdlust opgewekt, die mij overal de tanden in deed zetten.
Wij bestegen een monumentale stoep, gingen door een monumentale hal, wandelden door monumentale gangen, die met monumentale smaak waren bekleed. De eigenaar had zich overboden in luxe, waaronder een keur der meest wellustige schilderijen, die hij waarschijnlijk nodig had om er zijn uitgeblust temperament aan op te trekken. Daar ik niet wist wat ik zeggen moest, uitte ik enkele lofspraken. De dame keek over haar schouder.
'Maar dat is nog niets,' zei ze beminnelijk. 'Dan moet u de kunstwerken in de privé-appartementen van mijn man eens bekijken.'
'Madame,' sprak deze afgemeten, 'die zijn weggehaald.'
'O,' zei de dame.
Bij het souper wilde zij hem van het zachtgesudderde kalfsvlees bedienen.
'Madame,' sprak hij, 'ik gebruik uitsluitend kuit en eiergerechten.'
'Ah,' zei de dame.
Ja, voor de duivel, stelt u het zich eens voor, zoals wij daar met ons drieën aan tafel zaten. De heer gemaal kon me wel wegkijken, en ik zette het hem betaald met spottende, minachtende blikjes, want ik was twintig en snel aangebrand. Madame was betoverend en haar lachjes waren alle voor mij bestemd. Ik had zo de indruk: hij zette mij die lachjes betaald, en zij zette het hem betaald, omdat hij ze mij betaald zetten - beiderzijds galoppeerde dat in een nek-aan-nek-race naar een onafwendbare finish, naar een niet te voorziene en niet te overziene slotapotheose. In mijn hele leven heb ik zo'n diner niet meer meegemaakt. Keek ik naar hem, dan voelde ik me bevriezen - keek ik naar haar, dan verschroeide, verbrandde, verkoolde ik. Ik was dus beurtelings ijskoud en gloeiendheet. Dat houdt geen man vol.
Ik was blij toen de zitting werd opgeheven. Ik hoopte dat wij ons vanwege het vergevorderde nachtelijk uur direct naar bed zouden begeven, want waarlijk, ik had er behoefte aan even tot bezinning te komen. Doch daar stond de heer op en met een stem die de azijn in het kristal deed verschalen, richtte hij zich als volgt tot zijn vrouw: 'Ik dank u zeer, madame, dat gij zo vooruitziend waart om deze heer mede te brengen. Met recht en reden hebt gij aangenomen, dat ik voor de late nacht maar pover gezelschap ben. Waarlijk, daar hebt gij goed aan gedaan, want thans trek ik mij, met uw verlof, in mijn slaapkamer terug.'
En zich tot mij wendend, sprak hij op dezelfde toon: 'Gij wilt mij wel excuseren, jongeman, en mij ook in dit opzicht bij madame vervangen.'
Waarop hij zich bruusk omdraaide en ons alleen liet.
Mijn oren gloeiden, mijn wangen brandden. Ik probeerde verward zijn woorden zus en zo te keren. In welk opzicht hem vervangen - hoe, wat, waar?
Ik hoorde haar lachen en keek. Jawel, zij lachte. De zaaldeur was achter haar man gesloten en nu lachte zij. En terwijl zij lachte, keek zij mij met grote, glanzende ogen aan en ik keek haar aan. Wij keken elkaar net zo lang aan, tot zij voorstelde, een wandelingetje over het buitenterras te maken, teneinde de spijsvertering te bevorderen. Ik beken, dat mijn spijsvertering wel het laatste was waar ik aan dacht toen zij mijn arm nam en mij naar buiten geleidde. Ik had haar echtgenoot niet begrepen, nu begreep ik haar niet, toen zij zachtjes zei: 'Wij kunnen beter even wachten, tot ook het personeel zich te bed heeft begeven.'
De nacht was heerlijk. Alle dingen waren in een onwezenlijk waas gehuld en de bloemen in de perken zonden een sterk aroma uit. Ginds stroomde de Seine als een zilveren lint, dat in achteloze kronkelingen in het maanovergoten landschap was neergelegd. Het was zo onwerkelijk, dat ik niet nader te omschrijven gevoelens kreeg. Het was wat zweverig, dronken makend, dromerig, kortom, ik was mij zelf niet meer.
Aan het einde van het terras daalde de dame, mij min of meer meetrekkende, de stoepen af en wij wandelden een laan in, die als een duistere tunnel onder hoog, zwaar geboomte de wazige droomwereld invoerde.
Madame de T. babbelde. Onder het kuieren scheen zij zich wat hersteld te hebben van de echtelijke vertoning, en thans vertrouwde zij mij enkele bijzonderheden uit haar huwelijksleven toe. Daar ik nergens iets op zei, moest zij mij voor een aandachtig toehoorder hebben gehouden (wat ik ook was, want men leert een vrouw kennen uit haar huwelijksbekentenissen) en zij hield een hele uiteenzetting, die bedoeld was mij een indruk te geven van het ondraaglijke leven dat haar beschoren was, toen zij op initiatief en aandrang van haar familie op zeer jeugdige en argeloze leeftijd aan de oude, driftige, seniele, doch zeer rijke heer T. was gekoppeld. Waarmee ik maar zeggen wil, dat haar vertrouwelijkheid almaar intiemer en interessanter werd.
Zoals het in zulke gevallen, naar ik meen, pleegt te gebeuren, drong zij zich al dichter tegen mij op, teneinde niet zo hard te hoeven praten. Zij hing de korf met het fruit van haar boezem over mijn arm, om het zich wat gemakkelijker te maken en nog dichter tegen mij aan te kunnen lopen; en teneinde haar nog meer te helpen, was mijn andere arm als vanzelf om haar leest geslopen, en wel op zulk een ferme wijze, dat zij nauwelijks meer de aarde beroerde. Een zeer aangename houding, doch op den duur ietwat vermoeiend. Wij hadden zo reeds een hele tijd gewandeld en toen ik dan ook een bank ontwaarde, een zeer rustieke bank van wildhout, verzocht ik haar daar even op plaats te nemen. Zij antwoordde niet doch ruiste er direct op af en strekte haar arm naar mij uit om mij zo vlug en zo dicht mogelijk bij zich neder te zetten, teneinde de draad van ons, van haar gesprek weer te kunnen opvatten.
Zij scheen het zich bewust te zijn, dat mijn armen die haar bij het lopen zo hadden gesteund, thans in haar zithouding ontbraken, want zij zakte als gebroken tegen mij op, zodat ik ijlings mijn armen weer te hulp moest roepen, om de situatie te verbeteren.
In deze houding zaten wij daar, de bloemen geurden, de maan scheen, de kikkers kwaakten bij een vijver en de Seine zal wel doorgestroomd zijn, en toen bracht de dame een ander onderwerp in het gesprek - zij ging het over het vertrouwen hebben.
'Ah,' zei zij, 'wie kan daar beter van genieten dan ik - ik, die weet, door welke hartsbanden u gebonden bent aan de lieve gravin de X. Het is een veilige gedachte, niets van u te duchten te hebben.'
'Vanwaar dan uw schrik,' aldus ik, 'na dat ongelukje in de koets?'
'Schrik?' sprak zij. 'O nee, mijn waarde, zo gauw wind ik mij niet op.'
'Mooi zo - dus u bent het voorval allang weer vergeten.'
'Vergeten en vergeten is twee.'
'Aha, dus u denkt er nog wel aan.'
'Jongeman, als ik niet wist dat ik u vertrouwen kon, zou ik kwaad worden om deze insinuatie.'
'Madame, mijn verontschuldiging, zo u het als een insinuatie opvat. Maar dat was het niet.'
'Wat dan wel?'
'De herinnering aan uw kus, madame.'
'Die herinnering schijnt u dwars te zitten.'
'Integendeel - zij maakt mijn hele geluk deze avond uit.'
'Mijn arme, kan uw geluk uit slechts zoiets luttels bestaan?'
'Het is aan te vullen, madame.'
'Ah, waarmee?'
'Met een prolongatie - ofwel een reprise, hoe u het ook wilt bezien.'
'Welnu, dat kan gebeuren. Waar ik er geen kwaad in zie, wetende van uw hartstocht voor de gravin de X., wil ik u wel helpen, uw geluk te vervolmaken.'
Mijn God, toen kwam de kus.
Haar lippen, week eerst en vochtig, woelden over de mijne en openden zich plotseling en omprangden de mijne dwingend, als wilde zij mij in zich opzuigen. En haar tong schoot als een vurige vlam uit, die mijn hele wezen doorboorde, recht en sterk als een dodende degen, daarna zacht, innig en teder als een minnares, zoekende naar de plekken, waar de geliefde zich het liefste strelen laat, vervolgens wild, tomeloos, veroverend en gulzig als een tiran. Ik geraakte ervan buiten adem, ik kreeg het benauwd, ik meende erin te zullen stikken, in deze kus, hij was leven en sterven tegelijk, maar zij liet mij niet meer los, ik had erom gevraagd en nu zou ik hem hebben ook.
Tja, en met haar kussen was het gesteld als met haar vertrouwelijke bekentenissen - de ene haalde de andere uit, zij liet mij niet op adem komen. De eerste kus werd gevolgd door een tweede, een derde, een tiende - zij sprongen haasje-over met elkaar, duwden elkaar opzij om aan de beurt te komen en tussen elke twee lag uitsluitend de ruimte voor mij om een diepe teug adem te scheppen en voor haar eveneens, wat als diep zuchten klonk ... en opeens was daar de stilte, een hoorbare, tastbare stilte; want stilte kan men horen en betasten. En opeens stonden wij beiden op, zonder iets te zeggen en zeer onthutst, de armen losjes bungelend langs het lichaam, waren wij weer onderweg naar het kasteel-buitenhuis.
Zij was de eerste die zich herstelde. Ze zei: 'Inderdaad, wij moeten terug. De nachtlucht hier aan de Seine is wat vochtig en kan de gezondheid schaden.'
'Gevaarlijk ... ' mompelde ik. 'De nachtlucht ... '
Ik wist niet wat ik zei.
'De nachtlucht - en de bank ... ' sprak zij dromerig. 'Lieve bank.'
Maar opeens maakte zij zich als het ware los van een betovering. Zij lachte, dat de huiveringen over mijn ruggengraat liepen, zij het niet uit angst.
Ik weet niet hoe wij gingen en welke weg wij namen. Ik meende de liefde te kennen, maar ik kende alleen de liefde van het gravinnetje de X. Ik voelde mij thans, na de kus van madame de T., haar grootvader. Het was een superieur, zij het niet helemaal bevredigend doch zeer beduusdmakend gevoel. Ik kon er niet uit wijs worden en verlangzaamde mijn passen. Zij moet dat gevoeld hebben, want ook zij ging langzamer, op het laatst kuierden wij als slakken het tuinpad af naar het terras.
Maar het kwam zoals het komen moest: wij bereikten de eerste stoep, nog zonder dat ik haar met één woord had ingelicht over de toestand van mijn ziel.
Als bij afspraak stonden wij voor de deur stil en keken elkaar aan. Zij aarzelde, ik aarzelde. Maar zij was de kordaatste en nam het woord.
'Ik ben niet bepaald over u te spreken,' zei zij. 'Ik heb u alles toevertrouwd, maar van u weet ik niets. Is dat nu dat schone vertrouwen, waarover wij het zo langdurig hebben gehad?'
'Ja, maar ... ' stamelde ik.
'Niets te ja-maren, mijn waarde. U hebt met nog geen woord gesproken over uw liefde voor gravin X. Ach ... 'vervolgde zij, 'en het is zo heerlijk om iemand over zijn liefde te horen spreken. Maar u schenkt mij uw vertrouwen niet, u hebt mij slechts laten praten en zelf sluit u de kluis van uw vertrouwen met een sterke sleutel af.'
'Liefde!' riep ik fluisterend uit, want beiden dempten wij onze stem, nu het hele huis ons horen kon, indien men zijn oren te luisteren zou leggen. 'Liefde! Maar u hebt mij over niets anders gesproken dan over uw heer gemaal, madame. Of kan het mij ontschoten zijn, en hebt u inderdaad met enkele woorden gerept over de markies de V. ?'
'Zwijg!' riep zij op haar beurt uit. 'Zo u de vrouwen een weinig kent, dan moet u weten dat u het slechts hebt af te wachten tot zij met bekentenissen voor de dag komen. Ik heb het thans evenwel over u. Biecht mij eens op: bent u werkelijk gelukkig met haar?'
'Madame, veroorloof mij, ik ... '
'Ah, ik weet het al! Als u inderdaad gelukkig met haar was, dan zou u, uit de grond van uw hart, het woord "ja" op de tong zijn gesprongen! Mijn brave, tracht toch niet uw verhouding met haar onder allerhande schone woorden te bedelven en onoverzichtelijk te maken. Laat mij u zeggen, dat uw gravinnetje minder geheimzinnig is dan u. Vrouwen van haar slag gaan met de geheimen van hun liefde en van hun minnaars minder gewetensvol om, laat mij u dat vertellen. Ik probeer zeer zeker niet haar van koketterie te beschuldigen, maar ook een voorname dame is ijdel als een kokette. Kom, wees op uw beurt eens openhartig: heeft zij u wel eens reden gegeven om u op het gebied der liefde over haar te beklagen?´
'Madame,' antwoordde ik, daar ik niets te antwoorden wist, 'waarlijk, u hebt gelijk - de lucht is heel koel en vochtig, het is beter dat wij ons naar binnen en te bed begeven.'
'O ja?' vroeg zij hogelijk verbaasd. 'En ik vind deze nachtlucht juist zo heerlijk en verfrissend.'
Zij had intussen, teneinde niet zo hard te hoeven spreken, mijn arm weer gepakt en wij waren alweer aan het kuieren, voor ik er erg in had. Waarheen en hoe, daar kwam ik zelfs niet meer uit. Waarlijk, deze maannacht had mij betoverd. En ik had het gevoel dat ik mij nimmer meer zou kunnen losmaken van de gewaarwordingen, die haar kussen in mij hadden opgewekt.
Waarschijnlijk aangemoedigd door mijn stilzwijgen, dat zij moest aanzien voor een bevestiging mijnerzijds van haar opinies, bleef madame de T. intussen almaar doorbabbelen over de gravin, haar intiemste, haar liefste vriendin.
'Tja, zij is werkelijk heel spits, en zo allerliefst, dat de grofste hatelijkheid uit haar mond als een allercharmantst grapje klinkt. Trouwbreuk ziet er bij haar uit als een intelligente oplossing, ofwel als een joyeuze concessie aan betamelijkheid en fatsoen. Nooit windt zij zich op, zij blijft altijd even liefjes en vol attenties. Zij is zelden teder en nimmer oprecht. Koket uit aanleg, preuts uit berekening, opgewekt, voorzichtig, sluw, uitgeslapen. Zij lokt aan en ontglipt. En een geboren komediante, mijn waarde - ah, ik hèb haar al wat rollen zien spelen! En onder ons, wàt een bedrogen mannen omringen haar! Hoe heeft zij zich niet vrolijk gemaakt om de baron, en hoe heeft ze de markies niet laten huppelen en hippelen en zich daar kostelijk om geamuseerd! Geloof me, toen zij u aannam, was het alleen om de ernstigste rivalen af te leiden! Zij waren namelijk hard op weg om een schandaal te provoceren, want zij had het op een gegeven ogenblik te bont gemaakt en zij begonnen haar te doorzien. Maar toen bracht zij u ten tonele en daarmede gaf zij de heren iets te doen, een aanleiding om geheel opnieuw informaties in te winnen, maar terwijl zij daarmede aldus zichzelve redde, bracht zij u tot vertwijfeling, kreeg daar later spijt van en troostte u weer ... Ah, hoe gelukkig is een intelligente vrouw, als zij bij zo'n spel al haar gaven en krachten kan inzetten en zich toch niet in ernst bindt! Maar of men dat het ware geluk kan noemen ... '
Als een vrouw zulke dingen zegt, mijn hemel, dan zorgt zij ervoor dat de man voor wie ze bestemd zijn, ze ook hoort. Ondanks mijn complete betovering, drong de betekenis van deze woorden dan ook tot mij door. Zij kwetsten mij niet, zij wondden mij niet, ik kreeg alleen de overtuiging, dat mijn minnares een onwaardig, vals loeder was.
Wij hadden inmiddels een andere zijde van het terras afgewandeld, dat aan een weelderige, ik mag wel zeggen aan een lusttuin was gelegen en aan het einde daarvan doemden de omtrekken op van een met rozenranken omweven paviljoen. Ik weet niet wat het was - misschien het marmeren Cupidootje, dat even terzijde daarvan sneeuwwit met uitbundige schaterlach op zijn allerliefste gezichtje en boog en pijl tot schieten gereed, opdook uit een boeket sterkgeurende rozen ... maar dit gebouwtje wasemde als
het ware een sterke, doordringende geur van erotiek uit; een geur van wilde hartstochten, van zoete omstrengelingen, van kussen waar geen begin en geen einde aan is, van verrukkingen, die verdelgen en scheppen. Generaties aan liefdesgenietingen moest dit paviljoentje aanschouwd en aangehoord hebben, het onmiskenbare fluïdum daarvan hing er omheen en behekste de zinnen, zodra men er in de nabijheid van geraakte. Ik huiverde van onzegbare gevoelens en keek naar het paviljoentje.
Madame de T. merkte dit - ... merkte zij dit, of had zij mij met voorbedachten rade binnen de invloedssfeer van het paviljoentje gebracht, wetende dat geen mens, en zéker in zulk een maannacht niet, er weerstand aan kon bieden? Hoe het ook zij, zij zweeg verder over de gravin X., wees mij op het paviljoentje en vertelde mij tot in bijzonderheden, hoe allerverrukkelijkst het daarbinnen was ingericht. Helaas hing de sleutel evenwel binnenshuis! Al babbelende bracht zij mij tot voor de deur, en toen bleek het dat die niet op slot was - laat mij het eerlijk zeggen: er was helemaal geen slot op, maar ik paste ervoor haar deze ontdekking te onthullen. Hoe het ook zij, de deur week onder mijn hand terug.
Het was er donker, aardedonker, maar onder bepaalde omstandigheden heeft dat zijn voordeel. Ik voelde haar beven (of was ikzelf het?), toen wij die duisternis binnentraden. Ik had het gevoel een heiligdom te betreden. Zou het werkelijk op liefde uitlopen? Op de tast, en op haar herinnering ongetwijfeld, bracht de dame mij naar een sofa, waarop wij plaatsnamen. Het was zo stil, dat wij het bonzen van onze harten konden horen. Er viel één enkele manestraal binnen, waardoor ik mijn laatste restant bezinning verloor.
Nog weerde zij zich, maar haar ademhaling ging zo snel en onregelmatig, dat het haar moeite kostte. Zij duwde mijn handen weg en wel in zulk een richting, dat deze tot hun verrassing de zwoegende welving van haar boezem vonden. Het was een ontdekking als een ontploffing, nooit had ik zoiets weelderigs aangeraakt. Zij kreunde en vluchtte in mijn armen.
Ik ontwaakte door het ordinaire, schorre gekraai van een haan. Zij lag met wijdopen ogen, die warm waren en innig. Zonder enige inleiding fluisterde zij: 'Deze nacht zal geen schaduw over mijn herinnering werpen. Het spijt mij alleen om alles wat ik over uw gravin heb gezegd. Dat betekent niet dat ik mij over u te beklagen heb, integendeel. Al het nieuwe heeft zijn bekoring, en waarlijk, u onderschrijft deze regel.'
Zij bood mij haar lippen en van het een kwam het ander. De haan bleef kraaien.
Andere hanen, in alle windrichtingen, veraf en dichterbij, mengden hun onaangenaam geluid met het zijne. Het werd waterig grijs in het paviljoen. Men kon de dingen beginnen te onderscheiden.
Men kon ook bij haar dingen beginnen te onderscheiden. Gekust door dit allerprilste, kuise, aarzelende ochtendlicht waren zij zo adorabel, dat men er niet van af kon blijven. Mijn hemel, men werd gewaar, waarom het leven geleefd moest worden en waarom het waard was om geleefd te worden. En nadat wederom de dingen hun natuurlijk beloop hadden gekregen, lagen wij weer naast elkaar. De hanen zwegen toen reeds een hele tijd, maar er toktokte een kip, die een ei had gelegd.
Zij zei: 'Wat een schone nacht heeft het toeval ons geschonken.'
En daarna: 'Hoe vindt u mijn man?'
Het is een absurde onmogelijkheid, dat men bij een glaasje chartreuse de vraag gesteld krijgt of men er een glaasje water bij zou lusten. Maar zulke dingen gebeuren. Vrouwen zijn daar in het bijzonder sterk in. Madame de T. vroeg dus, alsof zij de draad van een onderbroken gesprek opvatte: 'Hoe vindt u mijn man?'
De kip toktokte en ik antwoordde: 'Wel, niet bepaald vriendelijk. Hoezo?'
'U heeft gelijk. Zijn houding is niet bepaald charmant. Toen hij u zag, heeft hij zijn koelbloedigheid, zijn zelfbeheersing verloren.
Hij vond ongetwijfeld onze vriendschap verdacht.'
'Hij heeft er nu reden voor.'
Zij maakte een geërgerd gebaar.
'Wat doet u onpoëtisch - is dat de enige conclusie die deze nacht u geschonken heeft?'
'Madame, u onderschat uzelf. Integendeel- ik beklaag mij, dat u na zoveel verrukkelijke poëzie op zo'n onaangename realiteit bent overgegaan.'
Zij glimlachte en kuste mij teder.
'Dat is waar. Vergeef mij. Maar ik moest dit wel doen, als inleiding tot het verzoek dat ik u thans heb te doen.'
'Madame, ik ben uw alleronderdanigste en gehoorzame dienaar.'
'Goed dan - rek uw bezoek niet langer dan tot deze ochtend, daar zouden anders complicaties van komen. Zodra er nieuw bezoek komt,' - zij glimlachte - 'en dat zal zéker het geval zijn, vertrekt u dan. U moet immers ook voor uzelf discretie in acht nemen.'
Ik kon een gevoel van teleurstelling niet onderdrukken, maar zij deed zo allerliefst en teder, dat ik haar beloofde te gehoorzamen. En na een laatste omhelzing stond zij snel op, bracht haar kleding en kapsel zover in orde als het maar mogelijk was zonder de hulp van een kamermeisje, maar met zeer onhandige handen, sloeg haar mantel om en verliet het paviljoen, teneinde langs de kortste weg ongemerkt naar haar slaapkamer te glippen.
Ik kleedde mij aan en trad, na mij ervan vergewist te hebben, dat er niemand op de galerij noch in de tuin of aan de ramen van het buitenhuis te zien was, snel naar buiten en kuierde wat door de tuin teneinde mij een onverdacht aanzien te geven en wat orde te scheppen in mijn gedachten. De koelte van de ochtend en de reine heldere lucht kalmeerden geleidelijk aan mijn fantasie en de onvoorstelbare betovering, die mij nog altijd een gevoel van onwezenlijkheid gaf. Ik kon weer helder nadenken.
Als eerste vroeg ik mij af wat ik kon betekenen voor deze vrouw, van wie ik toch wist, dat zij reeds twee jaren lang hevig verliefd was op de markies de V. Zij was toch allerminst een frivole vlinder, integendeel, zij stond bekend om haar ongenaakbaarheid. Zou zij misschien met hem gebroken hebben? Was ik wellicht zijn opvolger, of had zij mij slechts gebruikt als middel om hem te straffen? Wat een nacht, en wat een avontuur! En wat een verrukkelijke vrouw ook!
Terwijl ik aldus, verzonken in gedachten, over de tuinpaadjes kuierde, vernam ik het geluid van grind, dat knerpte onder naderende voetstappen. Ik keek op - het was de markies de V.!
'Ah, mijn waarde!' riep hij mij hartelijk toe, terwijl hij met uitgestoken handen op mij toekwam. En, na een vlugge blik om zich heen: 'Je zult me wel niet zo vroeg verwacht hebben, maar eh ... hoe is het gegaan?`
'Wist je dan dat ik hier was?' vroeg ik verbijsterd.
'Ja, natuurlijk. Madame de T. heeft, voordat jullie gisteravond hierheen vertrokken, mij toch een boodschap gestuurd?! En, heb je je rol goed gespeeld? Wat voor gezicht zette hij, toen hij je zag? Heeft-ie zich goed gehouden, of kon hij zijn ergernis niet meester, dat zijn vrouw haar minnaar had meegebracht? Wanneer ga je weer? Maak je maar nergens bezorgd om, ik heb het rijtuig waarmee ik gekomen ben, even verderop laten wachten en het staat geheel en al te jouwer beschikking - de koetsier is betaald. Mijn beste, ik ben je zeer verplicht. Mocht ik in de toekomst iets voor je kunnen doen, dan kun je zonder meer op me rekenen.'
Deze woorden losten het gehele geheim op en maakten het mij zonneklaar welke rol ik had gespeeld.
'Maar waarom ben je zo gauw gekomen? Had je er niet verstandiger aan gedaan nog twee dagen te wachten?' vroeg ik.
'Neen, dat is allemaal goed geregeld. Ik kom nu zogenaamd heel toevallig voorbij. Maar heeft madame de T. het je dan niet allemaal verteld? Kijk, zoals de zaken er nu voorstaan, zal haar echtgenoot mij als een gave des hemels verwelkomen en mij uitnodigen te blijven logeren zo lang ik maar wil, om jou, de vermeende minnaar van zijn vrouw, in een onmogelijk parket te brengen.'
'Zeer slim, zeer slim bedacht, mijn waarde.'
'Ja, vind je niet?' Hij streek zijn knevel op en ik had hem wel kunnen vermoorden.
'En vertel me eens, hoe is het gegaan? Jij had niet zo'n mooie rol in deze komedie te vervullen, eerlijk gezegd maakte ik mij er wat ongerust over.'
'Ach, voor een goed acteur bestaan er geen mooie of slechte rollen - hij spéélt ze!'
'Inderdaad, mijn complimenten. En madame, hoe was zij?'
'Verrukkelijk.'
'Dat wist ik wel!' knikte hij stralend. 'Zij is buitengewoon. Kun je je het daarom voorstellen, hoe gek ik op haar ben?! O ja, natuurlijk heb ik zo mijn zorgen om haar. Per slot van rekening is zij een zeer charmante, verleidelijke vrouw, die veel in gezelschap komt en deelneemt aan het uitgaande leven. Maar ik ben er toch in geslaagd om haar zodanig aan mij te binden dat, naar ik gerust zeggen mag, zij vandaag de dag wellicht de enige vrouw in heel Parijs is, op wier trouw men kan rekenen.'
'Dat is jou dan uitnemend gelukt.'
'Dank je, kerel, dank je, zeer verplicht. En eh ... de echtgenoot?'
'Hij kan mijn bloed wel drinken.'
'Mooi zo, uitstekend, zeer verplicht. Maar kom, laat ons eens kijken of er buiten jou ook al iemand anders in dit huis ontwaakt is!'
Maar zowel gastheer als gastvrouw bleken nog niet verschenen en daarop verzocht de markies mij of hij zich even op mijn kamer mocht opfrissen en opknappen. Ik raakte in grote verlegenheid, daar ik zelf niet wist waar die kamer zich moest bevinden, aangezien hij mijzelf nog niet eens gewezen was. Tot mijn geluk ontwaarden wij evenwel een dienaar, die ik op achteloze toon kon toevoegen: 'Wees zo vriendelijk deze heer mijn kamer te wijzen, opdat hij zich wat kan opfrissen alvorens zijn opwachting bij uw meester te maken.'
Dit deed de man, en ik volgde hen ongezien op zekere afstand om gewaar te worden waar mijn kamer lag. En even later klopte ik er aan en trad zelf binnen.
De markies was bezig wat poeder op een gewassen gelaat aan te brengen. Hij was in een uitstekend humeur en babbelde mij de oren van het hoofd, terwijl ik nog altijd mijn teleurstelling en gewonde trots niet te boven was. Hij ging evenwel zo in zichzelf op, dat hij het niet opmerkte. Even later werd ons gemeld dat de heer de T. ontwaakt was en ons in de salon wachtte. Hoe de ontmoeting was, laat zich gemakkelijk raden. Hij behandelde mij als was ik de lucht uit zijn eigen mestton, terwijl hij daarentegen de markies overlaadde met de meest uitgelezen complimenten en hem subiet uitnodigde het huis als het zijne te beschouwen en daar gebruik van te maken zo lang hij dit wenste. Zelfs stond hij erop hem naar de slaapkamer van madame de T. te brengen, opdat de dame deze uitnodiging kracht zou bijzetten. Zij lieten mij alleen, maar kwamen kort daarop weer terug, aangezien madame onbereikbaar was, zij sliep als een bewusteloze. Wat mij betreft, met giftige stem adviseerde de heer T. mij mijn oponthoud niet langer te rekken, aangezien deze omgeving berucht stond om zijn kwalijke vochtigheid en dampen, die de gezondheid aantastten - ja, zei hij, het was mij na één nacht reeds aan te zien, hoe verderfelijk de lucht voor mij was, ik zag eruit als een lijk, enzovoort. Waarop de markies mij zijn wagen aanbood, die even verder op hem wachtte. En ik accepteerde dit vriendelijke aanbod. De echtgenoot toonde zich daarmede heel tevreden, en aldus waren wij, zogezegd, allemaal tevredengesteld. Ik rekte mijn vertrek evenwel net zo lang tot ik gelegenheid zou hebben madame de T. nog te zien, want zó kon ik niet weg.
Op een gegeven ogenblik kregen de markies en ik gelegenheid elkaar nog even onder vier ogen te spreken.
'Is het niet buitengewoon?' aldus straalde hij. 'Hij heeft zich precies zo gedragen, als wij het van hem verwachtten. Hij is een man van eer. Ik ben er niet kwaad om dat hij zich weer met zijn vrouw verzoend heeft. Zij zijn met zijn tweeën een echtpaar dat voor de dag kan komen en je zult moeten toegeven dat er geen betere vrouw te vinden is om in zijn huis te glanzen.'
'Jazeker,' antwoordde ik.
'Beste kerel,' sprak de markies bewogen, 'de komedie is voorbij. Jij heb je duchtig van je taak gekweten en nogmaals, ik zal het je vergelden. Reken op mij. Ik zal in de eerste plaats madame te kennen geven, dat ons geheim in goede handen is.'
'Dank je,' antwoordde ik.
'Zij heeft wel een gezonde slaap,' zei hij affectueus.
'Zij zal het nodig hebben,' zei ik.
'Dat kan toch haar man haar niet bezorgd hebben,' lachte hij verwaand.
De dame verscheen pas aan het middagmaal.
'Ik was al bang,' aldus richtte zij het woord tot mij 'dat u verdwenen zou zijn vóór ik was opgestaan. Ik dank u zeer dat u de moeite hebt genomen om te wachten tot ik mij weer presentabel onder uw ogen kon vertonen.'
'Mijnheer heeft haast,' zei haar echtgenoot. 'Neem nu afscheid, want anders wordt ons eten koud.'
'Geen kwestie van,' sprak zij op besliste toon. 'Mijnheer heeft een lange en vermoeiende reis voor de boeg, hij gebruikt eerst het middagmaal met ons.' Daarbij wierp zij een ongeruste blik van mij naar de markies. Doch diens zelfverzekerde houding en duidelijke genegenheid voor mij stelden haar gerust en zij wierp mij tersluiks een dankbare blik toe.
Het middagmaal smaakte mij niet, hoe madame de T. mij ook op allerinnemendste wijze bediende, en hoeveel zorgen de markies zich ook maakte om mij telkens weer in het tafelgesprek te betrekken. Ik was blij toen de zitting werd opgeheven. Terwijl de heer de T. zich alvast naar de bibliotheek begaf, teneinde een keuze uit zijn likeuren te maken, hadden wij even gelegenheid met ons drieën van gedachten te wisselen.
'Hij is heel bijzonder geweest,' fluisterde de dame tot de markies, 'hij heeft zich buitengewoon van zijn taak gekweten.'
'Daar weet ik van, en hij zal ervan weten,' antwoordde deze. 'Ik weet wat ik hem verschuldigd ben.'
'En ik,' fluisterde madame de T., terwijl zij haar blik vol naar mij opsloeg.
De markies verstoutte zich aan een kuitenflikker en straalde: 'Ik zal de brave echtgenoot even gezelschap houden, zodat jullie tweeën in alle rust afscheid van elkaar kunnen nemen. Jij, mijn beste,' - aldus wendde hij zich tot mij - 'bent de enige man, van wie ik zonder jaloezie kan aanzien, dat hij madame een betamelijke kus op de wang drukt. Dat ben ik, en dat is madame, waarlijk wel aan jou verschuldigd.'
'Mijnheer,' zei madame de T., toen wij alleen waren gelaten en zij langzaam op mij toetrad. 'Nee, geen kus. Maar ik dank u. Niet voor de dienst die gij mij bewezen hebt, doch voor een onvergetelijke ervaring. Ik hoop dit aan u te hebben goedgemaakt, door u een droom voor uw leven te hebben teruggeschonken. '
Ik kon niet boos zijn. Nu niet meer.
'En nu: vaarwel, mijnheer,' sprak zij teder.
En opeens lachte zij. En al lachende, sprak zij: 'Uw gravin bemint u. En ik behoud mij de eer voor dat, ook al heb ik haar met haar minnaar bedrogen, ik er haar een minnaar voor teruggeef, die terzake kundiger zal zijn dan hij was. Gaat u nu, en wees gelukkig met haar.'
Zij drukte mij de hand en ruiste weg.