Ischa Meijer
Eerste liefde
Het trendy restaurant aan de Antwerpse Schelde bleek die avond bomvol — maar indien De Dikke Man een uurtje zoet aan de bar zou willen wachten, viel er wel een mouw te passen aan zijn struggle for highlife.
Dus begaf hij zich gedwee in culinaire quarantaine, bestelde voor het eerst van zijn leven een Pimm’s — het drankje dat hij alleen maar kende uit een vergeeld Frans chanson — en keek meesmuilend om zich heen.
‘Wat doe ik hier?’ vroeg hij zich geamuseerd-wanhopig af.
En hij nam een teugje van zijn drank.
Het smaakte zoals hij zich voelde.
‘Stoor ik u?’ vroeg een licht spottende stem.
Hij keek op en zag een yuppie van ver onder de dertig.
‘Nee,’ zei De Dikke Man, niet geheel naar waarheid.
‘Ik ken u, maar u kent mij niet,’ zei de jongeman. Hij had een hard gezicht, waarin onbeweeglijke ogen stonden.
‘Ik ben de zoon van uw jeugdliefde Trudy,’ plaatste De Harde Jongeman, koud en doelgericht.
De Dikke Man voelde zijn hart overslaan.
‘Ach,’ zei hij, ontroerd.
En meteen had hij spijt van deze reactie.
De Harde Jongeman grijnsde voldaan.
‘Hoe gaat het met haar?’ vroeg De Dikke Man, schutterig.
‘Het gaat wel weer,’ zei De Harde Jongeman. ‘Sinds ze van haar man af is.’
‘O,’ zei De Dikke Man. ‘En die man is uw vader?’
De Harde Jongeman ontblootte, zeer dreigend, zijn hagelwitte, gave tanden en stiet een grommend ‘Ja’ uit.
De Dikke Man nam, zenuwachtig, twee grote slokken van zijn Pimm’s — alsof het levertraan was. En hij dacht aan de windstille provinciestad H., waar hij vrijwel zijn hele puberteit door voornoemde Trudy had laten verpesten, verzieken, vernietigen.
Zij
is
mijn
verleden
niet
waard
dichtte hij. En hij raakte weer — heel even, maar toch — doortrokken van het alles verterende sentiment der Eerste Liefde.
‘Gaat ’t een beetje?’ vroeg De Harde Jongeman.
‘Ja, hoor,’ loog hij.
‘Mijn moeder heeft mij veel over u verteld,’ zei De Harde Jongeman.
Het klonk geenszins als een compliment.
‘Ik zou haar wel weer eens willen zien en spreken,’ murmelde De Dikke Man.
‘Oja?’ vroeg De Harde Jongeman, nu onverholen minachtend.
Er viel een peilloze stilte.
‘Ze woont tegenwoordig in Brasschaat,’ zei De Harde Jongeman.
‘Dan bel ik haar een keertje op,’ zweette De Dikke Man eruit.
‘Ze heeft een geheim nummer,’ zei De Harde Jongeman.
‘Dat is dan jammer,’ verzuchtte De Dikke Man.
‘Ja, hè,’ zei De Harde Jongeman.
‘Uw tafeltje is gereed,’ waarschuwde de vrouwelijke gerant, een geheel uit hooghartigheid opgetrokken sculptuur.
‘Ik heb helemaal geen trek meer,’ wilde De Dikke Man uitroepen, als een stout kind.
Maar hij volgde het meisje, wier benen, met tegenzin, pas onder haar oksels ophielden.
‘Smakelijk eten!’ riep De Harde Jongeman hem na.
‘Ik had je vader kunnen zijn,’ mompelde De Dikke Man voor zich heen. En hij huiverde.
Uit: Een jongetje dat alles goed zou maken. Prometheus,1996
Voorgelezen door Yardeen Roos voor UitgelezenVerhalen.nl