Ivan Sergejevitsj Toergenjev
Het einde van de wereld
Een droom
Ik bevond me ergens in Rusland, diep in de provincie, in een eenvoudig huis.
Het was een grote, lage kamer met drie vensters; op de muren was witte verf gesmeerd; geen meubels. Vóór het huis een kaal ravijn; geleidelijk loopt het naar beneden, het verdwijnt in de verte; daarboven hangt een grijze hemel als een gordijn.
Ik ben niet alleen; een stuk of tien mensen bevinden zich met mij in de kamer.
Het zijn eenvoudige mensen, ze gaan eenvoudig gekleed; ze lopen door elkaar, zwijgend, alsof ze iets verbergen. Ze ontlopen elkaar en toch wisselen ze onderling onophoudelijk verontruste blikken.
Niemand weet: waarom bevindt hij zich in dit huis en wat zijn dat voor mensen hier? Alle gezichten staan ongerust en mistroostig ... beurtelings loopt men naar het venster en kijkt naar buiten, alsof men vandaar iets verwacht.
Daarna begint men weer door elkaar te lopen. Tussen ons in draaft een klein jongetje; af en toe piept het met zijn dunne, eentonige stemmetje: 'Papa, ik ben bang!' Ik word akelig van dat gepiep en ik begin ook bang te worden ... waarvoor? Ik weet het zelf niet. Ik voel alleen: er nadert een reusachtige ramp.
Het jongetje is stil en begint dan weer te piepen. Ach, hoe kom ik hier weg! Wat is het benauwd! Wat een loomheid! Wat een zwaarte!. .. Maar je kunt hier niet weg.
De hemel is als een lijkwade. En er is geen wind ... Is de lucht gestorven of zo?
Plotseling vloog het jongetje naar het raam en riep met diezelfde klaaglijke stem: 'Kijk! Kijk! De aarde is weggezakt!'
'Hoezo weggezakt?'
Inderdaad: eerst was er een ravijn voor het huis, en nu staat het op de top van een vreselijke berg! De horizon is weggevallen, is verdwenen in de diepte en vanaf het huis loopt nu een loodrechte, zwarte steilte naar beneden, alsof die is afgegraven.
We verdringen ons voor de ramen ... Afgrijzen doet onze harten verijzen.
'Daar is-ie ... daar is-iel' fluistert mijn buurman.
En langs de hele uitgestrekte grens waarachter de aarde ophield, kwam iets in beweging, daar begonnen een soort kleine ronde kopjes naar boven te komen en weer ineen te zakken.
Dat is de zee! was de gedachte die ons allemaal op hetzelfde ogenblik te binnen schoot. Ze zal ons nu allemaal overspoelen ... Maar hoe kan ze aanzwellen en zich verheffen? Hoe komt ze deze steile wand op?
Maar ze groeit, ze groeit enorm ... Dat zijn al geen losse kopjes meer die daar in de verte tekeergaan ... Eén onafgebroken, monsterlijke golf omvat de horizon.
Ze vliegt, ze vliegt op ons af! Als een ijzige wervelwind snelt ze voort, draait in het rond als een pikzwarte duisternis. Alles is gaan trillen en daar, in die naderende massa, klinkt gekraak en gebulder en het ijzeren gehuil van duizend keelklanken ...
Ha! Wat een gebrul en gehuil! Dat is de aarde die loeit van angst...
Dit is haar einde! Dit is het einde van alles!
Het jongetje piepte nog één keer. .. Ik wilde nog houvast zoeken bij mijn kameraden, maar we waren al vermorzeld, begraven, overstroomd, weggevoerd door de ijzige, razende, inktzwarte golf!
Duisternis ... eeuwige duisternis!
Buiten adem werd ik wakker.