Jamal Ouariachi
Hoofd
Hoofd
’O, mag ik dat doen?’
Dat was haar eerste reactie, haar stem hoog van voorpret.
Hij was nog bezig zich aan te kleden. Het was wel een erg theatraal plan, had hij niet beter zijn mond kunnen houden?
Maar hij zuchtte en zei: ’Als je dat leuk vindt...’
Bij thuiskomst uit het ziekenhuis had hij zichzelf aan een grondige inspectie in de badkamerspiegel onderworpen. Gezocht naar veranderingen in zijn gezicht, fysieke sporen van wat hem was overkomen. Sporen van pijn, verdriet. Wijsheid desnoods. Maar zijn kop zag er nog precies zo uit als eerst. Wel had hij geconcludeerd: dat haar moet eraf. Het moet er eindelijk af.
Al zeker vijftien jaar eerder had een vriendin eens tegen hem gezegd dat het boven op zijn hoofd dunner werd. En hij begon inhammen te ontwikkelen, beweerde ze. Het bleek onzin. Sindsdien had hij nog heel wat jaren met een volle bos rondgelopen. Alleen, de paranoia was niet meer uit zijn kop geweken.
Pas de afgelopen twee, drie jaar vond de ongefundeerde vrees een bondgenoot in de werkelijkheid. Zijn haar werd écht dunner. Ook inhammen zag hij nu wel de- gelijk ontstaan, nee, het was geen gezichtsbedrog, Maar het allerergste was: hij ontdekte de eerste tekenen van een eilandje. Zo’n verdwaalde pluk begroeiing boven op een verder kalend hoofd, dat ene kleine dorpje dat dapper weerstand bleef bieden aan de veroveringslegers van de haaruitval. Geen porem. Hij speurde online naar haargroeimiddeltjes. Ongeloof weerhield hem ervan het spul te bestellen. Duur was het ook. Bovendien, op het winkelmandje van de webshop klikken betekende de definitieve capitulatie.
Maar wat dan? Millimeteren? Helemaal gladscheren zelfs. Kon hij dat hebben?
Ze spreidde een oude krant uit op de vloer en plaatste er een stoel op. Hij ging zitten, kreeg een laken omgebonden, het laken waar ze net nog onder hadden liggen woelen.
’Weet je het zeker?’ vroeg ze nog. Gelaten onderging hij het zeurderige zoemen van de tondeuse. Telkens wanneer ze met de koude kop van het apparaat van onder in zijn nek een baan trok naar net achter zijn oor, voelde hij zijn zenuwen stuiptrekken, kwellend en lekker tegelijk. Lusteloos ploften de plukken haar op zijn schouders neer, gleden omlaag langs het laken. Een enkele frivole lok maakte eerst een dansje door de lucht, alvorens te landen op de krant. Ze schakelde de tondeuse uit. Met haar vingers voelde ze of zijn hoofd helemaal glad was.
’Waar is dit van?’ vroeg ze.
’Wat?’
'Dit.’
’O, dat.’ ja, dat was nu natuurlijk zichtbaar geworden. ’Gat in mijn hoofd. Als kind.’
Het was op de peuterspeelzaal gebeurd, tijdens het middageten. Dertig, vijfendertig jaar terug? Jezus, ja. Hij was een jaar of drie geweest en hij had op zijn stoel zitten wippen, de poten waren weggegleden, de stoel klapte achterover. Zijn hoofd, een plek net onder zijn kruin, kwam terecht op de scherpe rand van de verwarmingsradiator achter hem.
Het bloed was vermoedelijk alle kanten op gespoten, maar daar had hij geen herinnering aan. Slechts twee ogenschijnlijk irrelevante beelden: dat de radiator donkerblauw geverfd was, en later: het interieur van het bezemwagentje van de gemeentereinigingsdienst waarin ze hem afvoerden naar de eerste hulp. Woedend was zijn moeder daarover geweest. Dat ze hem met die wond in zo’n karretje hadden gedumpt waar het wemelde van de bacteriën.
’Weet je dat ik dit verhaal compleet vergeten was, totdat jij over dat litteken begon?’
Ze glimlachte terwijl ze met een uiteinde van het laken zijn nek schoonwreef.
’Het zal de ouderdom wel zijn,’ zei hij. ’Dat hoor je wel vaker, toch? Hoe ouder je wordt, hoe meer herinneringen aan je kindertijd bovenkomen.’
’Ach, kom. Zo oud ben jij nog helemaal niet.’
’Ongeveer even oud als jij.’
’Nou dan. Zolang ik nog geen veertig ben, vind ik mezelf niet oud.’
Onder de douche spoelde hij de prikkelhaartjes weg. Kaal. De uitbotting van zijn lichaam was ten einde. Vanaf nu takelde hij af. Alleen zijn borsthaar nam nog altijd in dichtheid toe. Als bij een lijk, bedacht hij, dat hoorde je toch altijd? Dat het haar nog dagenlang na intreding van de dood bleef doorgroeien. Of was het de huid die zich terugtrok waardoor stoppels en nagels zichtbaarder werden? Hoe zat het ook alweer? Wat was mythe, wat wetenschappelijke waarheid?
’Blijf je nog even?’ had hij haar gevraagd.
’Ik blijf zo lang als je wilt.’
Toen hij met een handdoek om zijn middel gewikkeld de badkamer uit kwam, zat ze op de bank, inmiddels geheel aangekleed. De krant met zijn haar was verdwenen.
Ze at een banaan.
’Ik heb er eentje van de fruitschaal gepakt. Vind je niet erg, toch?’
De tv stond aan: voetbalsamenvattingen.
’Vind je dat leuk?’ vroeg hij, terwijl hij zijn badjas van de vloer naast het bed opraapte, aantrok en dichtknoopte. Zijn handdoek hing hij te drogen op het wasrek.
’Best wel, ja.’
’Is dat niet heel erg een ding voor mannen?’
Ze stak haar tong uit en gaf hem een middelvinger.
Uit de keuken haalde hij een fles wijn en twee glazen. Hinkend, maar zonder al te veel moeite. Hij ging naast haar zitten, vulde de glazen.
Zelf keek hij er nooit naar, samenvattingen. Hij hield er niet van als de afloop van de wedstrijd al bekend was. De spanning van het niet-weten was cruciaal, evenals het verveelde wachten op een doelpunt, die lege tijd waarin van alles gebeurde en tegelijk niets. De stroomversnelling in je aderen als er eindelijk een doelpunt dreigde.
Toch besloot hij met haar mee te kijken. Af en toe Wil- de hij met een hand door zijn haar strijken en telkens schrok hij dan zodra hij ontdekte dat het er niet meer was. Fantoompijn. De blote huid voelde kwetsbaar. Misschien moest hij maar eens een pet gaan dragen, of een hoed.
Ze slobberde van de dure wijn alsof het limonade was. Had ze vroeger, op school, ook al van voetbal gehouden? Hij kon het zich niet herinneren. Er was weinig van haar blijven hangen in zijn hoofd. Onopvallend Was ze geweest. Of hij onoplettend. Eén keer had ze hem in een dronken bui, tijdens een feestje, bekend dat ze verliefd op hem was. Onhandig had hij zich verontschuldigd. Dat het niet wederzijds was, al wist hij dat helemaal niet zo zeker. Hij vond het gewoon eng. Toen ze twee maanden later stond te tongen met een jongen die twee klassen hoger zat, had hij spijt. Maar de spijt vervloog snel. Hij vergat haar.
De uitzending was afgelopen. Met de afstandsbediening schakelde hij de tv uit.
’Hoe is het met je been?’ zei ze.
’Het gaat.’ Hij slurpte het laatste restje wijn uit zijn glas, leunde daarna achterover.
’Hé, ik wil je niet weg hebben of zo, maar ik moet dadelijk maar eens gaan slapen.’
Ze knikte. ’ja, nee, ik moet er ook vandoor. Heb je pijn?’
’Nee, ik heb morgen een sollicitatiegesprek.’
’Morgen al? Kun je niet beter wachten tot je...’
‘Ik heb geld nodig. Ik kan me dit soort uitspattingen eigenlijk helemaal niet veroorloven.’
De uitspatting stond op en pakte haar leren jack van de fauteuil naast het bed. Ze had ook een tasje bij zich van roze satijn.
Het lukte hem zonder te kreunen overeind te komen, zonder verkrampende kaakspieren ook.
Zijn portefeuille lag op het nachtkastje. Hij telde de biljetten van Vijftig. Het waren er twaalf.
’Hoeveel krijg je van me, voor de extra uren?’ Onmiddellijk haatte hij zichzelf om die vraag, maar hij kon hem niet niet stellen.
’Laat maar zitten.’ Ze wipte even op haar tenen en gaf hem een kus op zijn mond.
De deur klikte zachtjes dicht.
In bed draaide hij de voorbije uren nog eens af. Aan haar gezicht had hij niet kunnen aflezen of ze gelukkig was of niet. Evenmin wat ze van hem vond of van hun toevallige ontmoeting, zoveel jaren na dato. Veroordeelde zij hem om waar hij zijn geld aan uitgaf? Waarom zou ze.? Hij veroordeelde haar toch ook niet om waar ze haar geld mee verdiende? Nee, aan haar gezicht had hij niets kunnen aflezen. Haar gezicht drukte alles uit wat hij maar wilde.
uit: Herinneringen in aluminiumfolie, Jamal Ouariachi, Querido 2017
Voorgelezen door Ludwig Bindervoet voor UitgelezenVerhalen.nl
uit: Herinneringen in aluminiumfolie, Jamal Ouariachi, Querido 2017
Voorgelezen door Ludwig Bindervoet voor UitgelezenVerhalen.nl