[Van een briljante schrijver, die ‘onaangepast’ leefde en al vóór zijn 50e uit het leven sprong, is dit het hilarische verslag van zijn 79e verjaardag in het bejaardentehuis, opstandig als altijd.]
Jan Arends (1925 – 1974)
Jan Arends (1925 – 1974)
HET ONTBIJT
Het is niet zo maar een dag. Het is 1 september. Bovendien is het zondag. En mijnheer Koopman is jarig. De andere heren zijn al vele uren op. De nachthulp is vanmorgen om vijf uur met wassen begonnen. Nu hebben ze, voor zover ze ter been zijn, allemaal hun zondagse pak aan en ze hebben al ontbeten.
De meesten zitten in de serre. Ze roken of ze pruimen. Ze maken ruzie, of kijken naar buiten. Veel is daar niet te zien. Een stoffig gazonnetje. Een grote kastanjeboom die veel licht wegneemt en van de winter zal worden omgehakt. Een zwart geteerde schutting.
Het is 1 september 1968. Maar mijnheer Koopman slaapt nog. Hij is nu 79 jaar. Het is waar dat mijnheer Koopman de lastigste heer van het huis is. Hij is licht dement. Maar dat neemt niet weg dat hij zich over het algemeen dwars gedraagt. Hij gehoorzaamt slecht en kan ‘s avonds niet in bed blijven. Als de andere heren al slapen, scharrelt hij nog over de zaal en keert asbakken, die er nog staan, en prullenmanden om. Want hij is verslaafd aan pruimen en zo vindt hij soms nog een oude pruim die door een van de andere heren is uitgespuwd. Vier, vijf keer op een avond moet hij opnieuw in bed gestopt worden.
'Denk er om mijnheer Koopman dat u in bed blijft. Anders gaat u naar een gesticht.'
En het helpt niets.
Zodra de verzorgster, die per slot ook nog 59 andere heren aan haar hoofd heeft, op een ander deel van de zaal is, komt hij zijn bed weer uit. Wat je dan een last hebt om die man er weer in te krijgen! En 's morgens wil hij niet wakker worden. Niet met lieve woorden. Niet met dreigementen. Misschien dat een flinke tik zou helpen. Maar in dit huis mag niet geslagen worden. Uitzonderingen daargelaten wordt daar de hand aan gehouden.
Maar deze morgen hoeft mijnheer Koopman niet vroeg wakker te worden. Hij is jarig. Als zij jarig zijn worden de heren verwend. Allemaal. Dus ook mijnheer Koopman. En is er een mooiere dag om jarig te zijn dan de zondag! 1 september nog wel. En de hele natuur is fees¬telijk. Om het afscheid van de zomer te vieren. Er is lieve zon en er is goud in het gebladerte van de kastanjeboom die van de winter zal worden omgehakt. Maar nu is het al kwart over negen. Het is toch hoog tijd dat mijnheer Koopman wakker wordt. 'Ik dek zijn tafeltje. Ik haal zijn ontbijt uit de keuken. Ik maak hem wakker. Dan weet hij wel dat het feest is en dat hij jarig is. Zo gek is hij ook weer niet’, zegt de goedige, dikke verzorgster allemaal. Ze heeft de gewoonte in zichzelf te praten.
'Dan wordt hij wel wakker. Er is per slot ook een ei bij.'
Ze komt uit de keuken en draagt een groot blad waar alles op staat. Vier sneetjes brood. Een plakje ham (helemaal niet dun). Twee plakjes kaas. Een glazen bakje met rode jam. Ja, ja. Echte kersenjam. En ROOMboter.
Suiker, koffie, melk. Nog een sinaasappeltje op de koop toe. En natuurlijk het ei.
Zorgzaam zet ze alles op het tafeltje dat al gedekt is. Ze loopt naar het bed van mijnheer Koopman. Deze is dan toch eindelijk wakker geworden. Maar hij schijnt vandaag minder goed te zijn dan gewoonlijk. Hij zit half rechtop in bed en zijn ogen staan zo raar. Een beetje verwilderd. Hij zou ziek kunnen zijn. Dan moet hij in bed blijven en gaat het hele ontbijt niet door. Dan heeft ze het tafeltje voor niets gedekt. En al dat werk. Met die oude mensen word je vaak teleurgesteld. Toch besluit de goede verzorgster hem aan te moedigen zijn bed te verlaten. Met de heren is er per slot altijd iets. Meestal is het van voorbijgaande aard.
'Kom je bed uit Dirk. Dan zal ik je aankleden.' Mijnheer Koopman heet Dirk van zijn voornaam.
De verzorgster staat nu bij zijn bed en knijpt moederlijk in de kuit van zijn been dat buiten de dekens steekt. Daar kan ze hem geen pijn mee gedaan hebben!
Maar mijnheer Koopman maakt van die gekke geluiden die helemaal niet menselijk zijn, en die je ook van demente heren niet zou verwachten. Het is geen piepen. Het is geen kreunen. Het is geen grommen. Het is griezelig.
'Ik denk dat hij mij voor de gek houdt,' zegt de verzorgster.
'Er zit geen dankbaarheid in die man. Dat heeft er nooit in gezeten.
En ze begint kwaad te worden. Ze loopt terug naar het tafeltje.
'Als je nu niet uit je bed komt, en komt eten, haal ik alles weer weg. Dan krijg je niets. Dan bind ik je vast in bed. Dan zal ik je leren in bed te blijven. Dan kom je er de hele week niet uit. Dan mag je niet pruimen ook.'
Met demente heren weet je nooit voor welke argumenten ze vatbaar zijn. En mijnheer Koopman is erg verslaafd aan pruimen. Hij komt nu inderdaad uit zijn bed. Toch is er iets niet in orde. Mijnheer Koopman is nog aardig ter been. Maar toch nooit springerig. En nu maakt hij opeens allemaal van die kleine sprongetjes. Net als een harlekijn die zijn spieren losspringt en oefent. Het past niet bij zijn leeftijd en trouwens het is helemaal niet menselijk. Met een paar van zulke sprongetjes is hij tot in de serre gekomen. Nu kijkt hij naar buiten met een uitdrukking op zijn gezicht of alles wat daar in die tuin te zien valt volkomen nieuw voor hem is.
'Kom hier Dirk,' roept de verzorgster. Haar stem is nu teder. Ze maakt zich werkelijk ongerust. Er is ook iets aan de hand met de pyjama van mijnheer Koopman. Die is immers blauw. Maar die doet opeens bruin aan. Een beetje harig trouwens. Het is de vacht van een aap. Naar de voeten van mijnheer Koopman wil de verzorgster niet eens kijken. Dat zijn geen voeten meer. Dat zijn pootjes.
De verzorgster weet nu zeker dat het ondankbaarheid is. Dat mijnheer Koopman niet tevreden is met zijn ontbijt. En ze is erg gekwetst. Het is zuivere pesterij van die oude vent. Nu heeft hij zich in de serre omgedraaid. En hij kijkt naar het ontbijt. Maar wat een kop. Je zou er bang van worden. En met van die kleine, valse kraaloogjes. Zo kijkt een oude heer die jarig is niet uit zijn ogen. Zeker niet als er een feestontbijt voor hem klaar staat. Zoveel zijn die oude heertjes niet gewend, al is het huis ook niet slecht.
Het is afgelopen. Ze heeft haar besluit genomen. Ze neemt een waardige houding aan en schudt met haar wijsvinger. Dat doet ze alleen als ze het zeer ernstig meent.
'Maar ik laat mij niet pesten. Naar bed ga je. Je komt er nooit meer uit.' (Haar stem is schel geworden, slaat soms over.) Je gaat hier weg. Naar een inrichting ga je. Dan zul je wel anders piepen.' En intussen is ze naar de serre gelopen om mijnheer Koopman bij zijn kladden te pakken en weer in bed te stoppen. Voor straf. Maar daarvoor is het al te laat. Mijnheer Koopman is al een aap geworden. Hij heeft al een staart gekregen.
Met een paar grote sprongen verdwijnt mijnheer Koopman door de deur van de serre de tuin in. Het is verbazend om te zien hoe oude heren kunnen boomklimmen als zij in apen veranderen.
Zo zit mijnheer Koopman op de onderste tak van de kastanjeboom. Het is nog steeds 1september. Een zeer mooie dag. Een dag om wonderen te laten gebeuren. Een dag om mensen blij te maken. En mijnheer Koopman schijnt ook gelukkig te zijn. Al is het een vreemde manier om je verjaardag te vieren. Hij zit op zijn boomtak en heeft zijn staart in zijn apenvuistje. Hij heeft een peinzende uitdrukking in zijn ogen, alsof hij zeer getroffen en ontroerd is door iets dat ver weg en buiten de wereld gebeurt. En nu is zijn beschouwelijkheid weer overgegaan in vrolijkheid. Hij wijst met zijn vinger naar de andere heren in de serre en schatert het uit van het lachen. En toch is er niets bijzonders aan de heren van het huis te zien. Zeker niet iets dat gek is of belachelijk.
De goede verzorgster is in tranen uitgebarsten. Er is niemand om haar te troosten. De heren van het huis hebben nog niets gemerkt van wat er gaande is. Daarom is zij op een stoel gaan zitten en klaagt nu in haar eigen schoot.
'Er mankeert toch niets aan dat rot ontbijt. Zelfs een eitje is er bij. Dat krijgen de andere heren niet eens als zij jarig zijn. Alleen maar jam. Maar hij krijgt het wel. Omdat je hem blij wilt laten kijken. Omdat hij altijd zo ontevreden kijkt. Goed. Misschien is die ham een beetje verkleurd. Maar wat wil je met zoveel mensen in een pandje. Want dat is het toch maar. Een pandje. Al noemen ze het dan een bejaardentehuis. En dan met al die ontlasting van onze heren. Dat gaat toch allemaal over het eten heen. Dat geeft nu eenmaal lucht. En dan verkleurt de boel. Daar kun je geen ham bij vers houden.' Haar verdriet krijgt een steeds praatgrager karakter. 'Want het stinkt hier tenslotte. Als ik hier op de stoep sta dan word ik al misselijk van de lucht die door de brievenbus komt. Het is een pakhuisje. En maar één sanitair, en niet de minste ventilatie. Maar ik eet hier zelf ook hoor. Wat de heren eten eet ik ook. Goed die ham is een beetje verkleurd. Maar toch heus niet bedorven.'
De dokter heeft intussen het huis betreden. Dat is een stille, bedaarde man die anderen geen overlast bezorgt. Hij is zeer markant dokter. Hij hangt zijn regenjas (want zijn vrouw vertrouwde de lucht niet) aan de kapstok. Een heel gewone regenjas. En toch zo uitgesproken de jas van de dokter, dat het nu haast lijkt of de dokter met zijn jas nu zelf aan de kapstok hangt.
Hij trekt een blaadje af van de kalender die nog op 31 augustus staat. Hij lacht licht weemoedig.
'Ja, ja. Blaadjes afscheuren. Dagen amputeren uit een mensenleven.' De dokter heeft dus een beschouwelijke aard. Ook een goede intuïtie. Hij weet al dat er iets niet in orde is in het tehuis, al weet hij natuurlijk nog niet dat mijnheer Koopman in de kastanjeboom zit.
Voor hij de zaal opgaat moet hij eerst nog even zijn handen wassen, aan het fonteintje in het toilet. Daar hangt altijd een schone handdoek. Speciaal voor de dokter, om zijn handen te drogen nadat hij ze gewassen heeft. Maar er hangt nu geen handdoek.
'Dat is heel vervelend,' zegt de dokter. 'Dat is nalatigheid. Het zijn zulke kleine dingen die een arts beletten zijn werk goed te doen en die dan gaan meebeslissen over leven en dood.'
Hij is helemaal niet in zo'n goede stemming. Hij had vanmorgen wat willen tuinieren in zijn kleine tuintje, maar hij moest naar het tehuis omdat een van de heren gisteren lichte symptomen had. Voor de dokter is dit dus helemaal geen feestelijke morgen.
Hij gaat nu de zaal op. Hij weet al bijna zeker dat er dingen gaande zijn en dat er van harken in zijn tuintje vandaag niets meer komt.
En de verzorgster zit nog steeds te lamenteren over het ontbijt dat Dirk niet heeft willen nuttigen en over het rotleven dat zij eigenlijk heeft.
De heren van het tehuis hebben van haar verslapte aandacht geprofiteerd om er op hun eigen manier een klein feestje van te maken.
Een van de heren heeft zich geheel ontkleed en loopt nu naakt, met macaber seksueel vertoon over de zaal. Andere heren hebben stout op de vloer gedaan. De stank is zodanig dat de dokter er pijn aan zijn neus van krijgt. Hij loopt vlug naar de serre om de tuindeur te openen. Zo! Nu kan er tenminste frisse lucht binnenkomen. Zo komt het dat de dokter mijnheer Koopman in de kastanjeboom ziet zitten.
Hij is van zijn stuk gebracht.
'God,' zegt hij. 'Daar zit mijnheer Koopman in de boom.'
Dus geen dokter die door kleine ogenschijnlijkheden aan zinsbegoocheling zal gaan lijden. Hij zal mijnheer Koopman echt niet voor een aap houden, ook al vindt hij dat de oude heer er merkwaardig uit ziet. En zo mager. Griezelig mager gewoon.
Hij zal hem morgen eens grondig onderzoeken.
Maar goed. Dat is het dus. Mijnheer Koopman zit in de boom en daarom staat het hele huis op zijn kop. Nou ja, de situatie is ongewoon. Maar van een gediplomeerd verzorgster mag je vergen dat ze ook ongewone situaties in de hand kan houden.
Hij doet een paar stappen naar voren zodat hij mijnheer Koopman goed op zijn tak kan zien zitten.
Deze kijkt met zijn kleine, felle kraaloogjes kwaadaardig naar de dokter.
Maar die is veel gewend op het gebied van bejaardenzorg.
Hij zegt vriendelijk, en vooral heel rustig: 'Komt u eens uit die boom mijnheer Koopman. U bent immers jarig vandaag. (Want de dokter weet al die kleine dagelijkse dingen van de heren.) 'Ik heb hier een pakje pruimtabak voor u.’
En echt waar. Hij haalt een pakje pruimtabak uit zijn zak dat hij omhoog houdt zodat mijnheer Koopman het goed kan zien.
Toch echt wel een feestelijk lokkertje voor een heer die aan pruimen verslaafd is.
Maar mijnheer Koopman steekt zijn kopje, dat ongewoon klein lijkt, naar beneden en je zou zeggen dat hij speeksel verzamelt om er op te spugen.
'Niet doen mijnheer Koopman,' zegt de dokter. 'Niet doen. Daar is die tabak veel te kostelijk voor.'
En hij rekt zijn arm nog een stukje verder uit om het pakje nog wat dichter onder de aandacht van mijnheer Koopman te brengen, zodat deze kan zien dat het toch echt goede tabak is. Tabak van het merk dat hij zo graag pruimt. Maar mijnheer Koopman is weer in zijn oude houding gaan zitten. Heel op zijn gemak daar tussen die bladeren, en om zo te zien echt niet vriendelijk gestemd. 'Kom toch naar beneden mijnheer Koopman. Er is gezellige koffiegeur in de serre. Een man van uw leeftijd hoort toch niet in de boom. U moet beter weten.'
Gaandeweg is de stem van de dokter een beetje strenger geworden. De benadering van bejaarden is een delicate zaak. Het is van groot belang de juiste toon te vinden. Dat voorkomt plotselinge agressies en leed dat van die agressies weer het gevolg is.
Intussen is de verzorgster met een oude bezemsteel in de tuin verschenen. Haar tranen zijn gedroogd. Haar gezicht is nu hard van boze besluitvaardigheid.
'Ga maar weg,' zegt ze tegen de dokter, en probeert hem in de richting van de serre te duwen. 'Dat knap ik wel op. Mijn geduld is op. Hoor je Dirk,' schreeuwt ze naar boven. 'Mijn geduld is op. Afgelopen.’ Haar boosheid schijnt mijnheer Koopman zeer te vermaken. Hij danst als bezeten op zijn tak op en neer, zoals apen wel doen wanneer zij plezier hebben dat zij onder woorden zouden brengen als zij maar mens waren.
'Vuile rotaap. Je zit mij nog in de maling te nemen ook.' En ze begint met haar stok in het gebladerte van de boom te porren. Maar dat raakt Dirk niet. Hij gaat alleen een takje hoger zitten en zijn plezier wordt nog beweeglijker.
'Rotaap. Kom die boom uit.'
De dokter neemt haar de stok af.
'Zo moet dat niet mevrouw Wolf. Onze heren zijn geen apen. Al horen ze natuurlijk niet in de boom te klimmen. Maar wat wilt u. Mijnheer Koopman is nu eenmaal zwak dement. Dan kun je minder gebruikelijk gedrag verwachten. Maar zwak dement wil nog niet zeggen niet menselijk meer. Aap is dus helemaal niet op zijn plaats. Integendeel, wij moeten zijn nog ruimschoots aanwezige menselijkheid verder versterken. Dat moeten wij naar voren halen. Daar hoort echt niet bij hem aap te noemen.'
'Zwak dement,' sneert de goede verzorgster. 'Die vent is zo seniel als de pest. Die laat zijn stront en zijn pis lopen of het kermis is. De grootste viezerd van het hele huis. Zwak dement. Nee maar die is lekker. En dan nog in de boom klimmen ook. Omdat de ham een beetje bedorven is. Rotaap.' Al dat kabaal rond Dirk begint nu ook de belangstelling van de andere heren gaande te maken. Over het algemeen leven bejaarden niet zo met de dingen van de dag. Ze zijn te zeer in beslag genomen door de dingen van gisteren, waarover zij zonder ooit van ophouden te weten de meest onbegrijpelijke zaken vertellen. Maar wat nu gebeurt is zeer uitzonderlijk. Dat merken zelfs de heren van het huis. En zo stroomt het karig in zijn vierkante meters stekende grasveldje langzaam vol oude baasjes, die eigenlijk helemaal niet buiten moesten zijn op deze al niet meer zo stralende september-zondagmorgen. Het is killer geworden en er zit zwarte inkt in de lucht die regen voorspelt.
Een van de oude baasjes is zich zijn langvervlogen jongensjaren gaan herinneren. Hij heeft een steen van de grond geraapt en er is een valse grijns gekomen rond het tandeloze gat dat zijn mond is. Zijn arm is al met de bedoeling tot mikken achterwaarts gericht. Gelukkig ziet de dokter het net op tijd.
'Niet doen mijnheer Willems. Niet gooien. Dat gaan wij heel anders aanpakken'.
Hij stelt zich in postuur en roept met een stem vol toegevende goedmoedigheid: 'Kom toch uit die boom, mijnheer Koopman. U weet toch dat uw stoel in de serre staat. Die stoel komt u toe. Daar heeft u recht op na een leven van hard werken. U heeft hier toch een gezellig tehuis, samen met de andere heren.'
Dat schijnt Dirk opnieuw kostelijk te vermaken. Hij zit breeduit op zijn boomtak en schatert van het lachen. Hoewel hij zich behelpt met gebaren is er toch een goede overdracht van beledigingen. Met afgewogen mime brengt hij zijn pootje bij zijn neus, knijpt er in en trekt een zeer vies gezicht. Misschien dat de heer Koopman hiermee te kennen wil geven dat het in het huis altijd zo stinkt. En nu begint hij zich ook nog uitvoerig te krabben. Ook houdt hij af en toe iets omhoog alsof hij het in het beste licht zo goed mogelijk wil bekijken en dat zou dan best een luis of een vlo kunnen zijn. Dat is natuurlijk onzin. Dat zijn kwaadaardige insinuaties die nergens op slaan. Er is geen ongedierte in het tehuis. Daarvoor waken de dames die gezamenlijk de verantwoording dragen voor de goede gang van zaken in het tehuis.
'Kom uit die boom mijnheer Koopman.'
De stem van de dokter is alweer een beetje strenger. En hij is echt uit zijn humeur. Dankbaarheid hoeft natuurlijk niet. Dat is uit de tijd. Het is gewoon de plicht van de maatschappij om mensen die door hun hoge leeftijd niet in staat zijn zorg te dragen voor zichzelf een goede verzorging te geven. Mijnheer Koopman zit de boel daar op die boomtak gewoon een beetje in de maling te nemen. Het is natuurlijk prettig dat hij, ondanks zijn demente toestand nog zoveel initiatief ontplooit maar er zijn wel grenzen. Mijnheer Koopman is nog heel wel in staat zijn gedrag te overzien en te weten wat mag en wat niet mag. Kleine, stoute dingen horen erbij in het huis. Maar dit is niet stout meer.
Toch besluit de dokter nog bij het woord stout te blijven. Want dat is zeer gangbaar in het tehuis. Zeer functioneel als de heren tot de orde geroepen moeten worden.
'U bent een beetje stout mijnheer Koopman. U weet toch dat wij dan in uw eigen belang dingen moeten doen die voor niemand prettig zijn. U bent heel stout als u in die boom blijft zitten. En heus, het ruikt niet vies in huis. En dat er beestjes zouden zijn is gewoon onzin. Kom vlug uit die boom, dan krijgt u een geurig kopje koffie. U bent toch jarig!'
Nu schatert mijnheer Koopman het wel erg overdreven uit. Hij legt het er onsmakelijk dik op. Het is niet aardig van hem de goede bedoelingen van de dokter zo in het belachelijke te trekken. En nu tikt hij ook nog met zijn vinger tegen zijn voorhoofd om nog duidelijker te maken wat er bij de dokter aan scheelt.
De goede verzorgster heeft intussen geprobeerd om de andere heren van het huis weer naar de serre terug te drijven.
'Gaan jullie maar weer naar binnen. Met Dirk loopt het slecht af. Dat zul je zien. Die gaat naar een gesticht.' Maar het richt niet veel uit. En dat is ook begrijpelijk. Het is heel goed in het tehuis. Daar niet van. Maar het is wel heel saai. En al hebben oude mensen dan niet meer zoveel behoefte aan sensatie, als de gelegenheid zich voordoet om eens echt als in vroeger dagen te genieten is dat toch heel fijn.
De heertjes blijven dus rond de boom staan en de goede verzorgster raapt de bezemsteel maar weer van de grond.
'Zo komen we er niet,' zegt de dokter. 'Het beste is maar dat ik even de instanties bel. Dan kunnen die hem uit die boom halen. Het zou ook te gevaarlijk zijn als hij op eigen gelegenheid naar beneden kwam. Hij zou een been kunnen breken, of erger. Per slot is hij hoogbejaard.'
In arren moede begint de goede verzorgster maar weer in de boom te porren. Natuurlijk helpt dat niets. Dirk maalt er zelfs niet om. Hij is een takje hoger geklommen en maakt de gekste gebaren tegen zijn medebewoners. Ook vieze gebaren. Zo alsof hij zijn seks beet heeft en hartstochtelijk onaneert. Daarna wijst hij naar mevrouw Wolf en kijkt er buitengewoon schunnig bij.
De dokter komt weer in de tuin. Omdat het zachtjes is gaan regenen heeft hij zijn jas aangetrokken.
'De brandweer is opgeroepen. De heren komen zo spoedig mogelijk.' Maar de goede verzorgster toont geen vreugde.
'Voor mijn part blijft hij tot zijn dood in die boom. Die ouwe viezerik. Alleen maar last heb je van die vent. Altijd dwars. Werkt nooit mee als hij moet worden aangekleed en gewassen. Houdt zich stijf. Vloekt en scheldt en wil nog bijten op de koop toe. Als ze allemaal zo waren! Hij pest het bloed onder je nagels vandaan.
Verleden week heeft hij een drol uit een pot gehaald en er de trap mee ingesmeerd. Moet je nagaan wat een werk je hebt om dat weer schoon te krijgen. En een werkster krijg je hier niet. Die kijken wel uit. Die vinden het te vies hier. Daar zijn ze teveel dame voor tegenwoordig.'
Heel onbeheerst begint ze voor de zoveelste keer in de boom te porren. Echt op van de zenuwen. En maar praten!
'Hoor je me. Ouwe smeerlap. Mij pest je het graf niet in. Twee vrouwen heeft hij het graf in gepest. En zijn vijf kinderen kregen niet te vreten. Die zoop als een ketter. En werken, ho maar. En nu hebben wij hem hier in huis. En nou is het ineens mijnheer Koopman, die schooier. Mijnheer. Omdat hij seniel is, is hij nou mijnheer. Maar ik lik er mijn gat vanaf.'
En het regent nog steeds. Nog niet zo hard, maar je wordt er toch nat van.
De dokter die onder alle omstandigheden medicus blijft en waakt voor de gezondheid, zegt vaderlijk: 'De heren zouden beter naar binnen kunnen gaan. Dit is kwaad weer. Als er griepjes bijkomen, zijn wij nog verder van huis.'
Hij richt zicht opnieuw tot de oude man in de boom. 'U bent toch geen kwajongen mijnheer Koopman. Straks komt de brandweer en dan wordt u op uw oude dag nog als een stout kind uit de boom gehaald. Mevrouw Wolf meent heus niet wat ze zegt. U bent nog steeds heel welkom in het huis. Komt u maar rustig naar beneden. Kijk, u kunt zo op mijn schouder stappen. Dan kunt u niet vallen en u bezeren.'
Mijnheer Koopman heeft al een hele tijd een kastanje, nog in de schil, in zijn vuistje. Hij kijkt er aandachtig naar. Alsof die kastanje verband houdt met vraagstukken die je op kunt lossen door er op zondagmorgen, terwijl je in de boom zit, goed naar te kijken. Af en toe werpt hij steelse blikken op de dokter alsof ook deze bij het probleem betrokken is. Hij lijkt een beetje tot rust gekomen zoals hij daar met die kastanje zit. Misschien heeft hij honger gekregen en lokt het vooruitzicht van een smakelijk ontbijt hem nu wat meer aan dan toen hij net uit bed kwam.
Bovendien kan het niet prettig meer zijn daar in die boom. Het gaat steeds harder regenen. Wat zo in die boom een beetje op een apenvacht lijkt is tenslotte een doodgewone pyjama. Mijnheer Koopman moet doorweekt zijn.
'Wat moet er met u gebeuren als u ziek wordt. Dan moet u immers de hele dag in bed blijven. Mensen van uw leeftijd zijn nu eenmaal vatbaar. Er zijn bepaalde dingen die je niet kunt doen.' En te laat heeft de dokter zich gebukt.
Misschien is het zo dat het probleem dat aan de kastanje verbonden was mijnheer Koopman ging vervelen. En getuigt het niet van wijsheid als wij problemen waarvoor wij de oplossing niet weten, ver van ons werpen. Misschien ook ging het doorlopende gepraat van de dokter de oude man in de boom de keel uithangen. In ieder geval heeft hij de kastanje met opmerkelijke kracht geworpen. De dokter is vol in het aangezicht getroffen.
Nu zijn en blijven wij mensen. En dat geldt ook, en zelfs in hoge mate, voor mensen die een artsenstudie voltooid hebben.
Bovendien doet het pijn als je zo'n groene kastanje, met van die priknaalden in je gezicht krijgt. En daarom spreekt het vanzelf dat de dokter een beetje kwaad geworden is. Hij is wit van woede, en zijn bedaarde beheersing is weg. Helemaal weg. Daar komt nog bij dat mijnheer Koopman opnieuw in schaterlachen is uitgebarsten. En ook de oude heertjes vermaken zich zichtbaar. Het vermogen tot leedvermaak behoudt de mens tot op zeer hoge leeftijd.
De boze dokter heeft dezelfde steen van de grond geraapt die mijnheer Willems al eerder in de takken had willen gooien.
'Lelijke snotaap. Jij denkt verdomme dat alles mag.'
Wetenschappelijk gerichte woede reikt niet ver, en de steen waarmee de dokter de heer Koopman zijn munt had willen teruggeven, bereikt niet eens de onderste tak van de boom.
En mijnheer Koopman maar lachen. Het is toch wel duidelijk dat hij gewoon zit te pesten en de boel grootscheeps op de hak neemt. Toch is de daad van de dokter niet zonder uitwerking gebleven.
De oude baasjes die anders toch al zo weinig hebben, willen best op hun manier wat luister bijzetten aan deze feestelijke eerste septembermorgen. Trouwens, er is niemand om het hun te beletten want de dokter heeft boos het gazonnetje verlaten en de goede verzorgster die toch nooit haar plicht vergeet, maakt in de keuken de thee klaar voor de boterham.
Dus gaan de heren op zoek naar stenen en alles waarmee gesmeten kan worden. De steniging van mijnheer Koopman vangt aan.
Aan deze toch wel onwaardige vertoning komt een eind als de dokter weer op het grasveldje verschijnt. Hij is in gezelschap van een oudere heer met een aktetas en een bril met een gouden montuur. Het is een functionaris van de overheid die eens komt kijken wat er nu eigenlijk aan de hand is en wat er gedaan kan worden. 'Dus een van uw bejaarden zit in die boom,' zegt de functionaris. 'En hoe is hij dan wel in die boom gekomen? Zeker met een ladder.'
De dokter heeft er weinig behoefte aan uitvoerig verslag te doen. 'Het doet er niet toe hoe mijnheer Koopman in die boom is gekomen. Het gaat er alleen maar om dat hij er zo vlug mogelijk weer uitkomt. U begrijpt mij hoop ik. Hier gaat het eigenlijk om een mensenleven. De man kan kou vatten en dat is dikwijls fataal op die leeftijd. Bent u helemaal alleen gekomen ?' Inderdaad een ter zake doende vraag. Al heeft de functionaris dan een grote aktetas bij zich, het ziet er toch niet naar uit dat hij voldoende is uitgerust om mijnheer Koopman weer in het huis waar hij hoort terug te brengen. De functionaris doet een stap naar voren en kan nu heel goed in de boom kijken.
'Ik dacht dat het ging om een bejaarde heer. Maar het gaat om een aap. Dat is een aap die daar in die boom zit. Een bejaarde heer heeft geen staart.'
De dokter die weer een stukje van zijn bedaardheid terug heeft gewonnen is toch wel een beetje verlegen met de zaak.
'Inderdaad ziet mijnheer Koopman er vandaag wat ontdaan uit. Maar een aap. Heus mijnheer. Het is geen aap. Het is mijnheer Koopman. Ik ken mijn mensen toch wel.'
Ook de functionaris is in een slecht humeur. Ook hij had deze zondagmorgen op gezelliger wijze willen doorbrengen. Hoewel functionarissen over het algemeen veel respect hebben voor gestudeerde mensen vond de dokter nu maar weinig begrip en helemaal geen geduldig oor.
'Het is een aap. Het blijft een aap. Zo zal ik mijn rapport schrijven. '
De dokter doet nog een zwakke poging. Hij zegt op vertrouwelijke toon: 'Inderdaad is de toestand van mijnheer Koopman de laatste tijd wat achteruit gegaan. En we zullen in het vervolg beter op hem letten. Maar noemt u hem geen aap. Bejaarden vinden toch al zo weinig begrip. We moeten het met een beetje liefde proberen te begrijpen.'
Maar de functionaris met de aktetas is boos geworden. Een weinig plooibare man. Dat is wel duidelijk. Hij zegt: 'U kunt mij niet in de maling nemen. Al bent u honderd keer dokter. Als u apen wilt houden is dat uw zaak, maar val de overheid daar niet mee lastig en zeker niet op zondag. Als dat mijnheer Koopman is, die daar in die boom zit, dan hoort hij toch in het oerwoud van Afrika thuis, of anders in Artis. Daar kan ik de brandweer niet op af sturen. Die komt niet voor zulke vieze zaakjes. Dag mijnheer de dokter.'
En met zijn grote aktetas zeer stijf tegen zijn lendenen gedrukt verlaat hij het grasveld. Ook de oude baasjes zijn een voor een verdwenen. Zo staat de dokter nu weer alleen onder de boom. En het regent maar. Het giet van de regen.
Zo langzamerhand krijgt de dokter het gevoel dat hij belachelijk is hier in die tuin. Het is trouwens al één uur en zijn vrouw wacht met eten. Hij gaat het huis maar binnen. Daar zitten de oude mensen in de serre en smullen van boterhammetjes met suikermuisjes die de goede verzorgster met liefdevolle hand heeft klaar gemaakt. Ze moedigt aan tot eten.
'Kom mijnheer Willems. Nog een hapje.'
Maar ze is helemaal niet vrolijk. Het huilen staat haar nader dan het lachen.
'Het is misschien beter dat wij mijnheer Koopman maar gewoon in die boom laten zitten, mevrouw Wolf,' zegt de dokter. 'Door met hem bezig te blijven doen wij er geen goed aan. Hij maakt een beetje misbruik van de aandacht die hij krijgt. Dat is met bejaarde mensen vaak net als met kinderen. Je moet het ze niet kwalijk nemen, want het is niet bewust. Maar je moet ze ook niet stijven.' 'En toch komt hij er niet meer in,' schreeuwt de goede verzorgster, weer helemaal in de zenuwen teruggeworpen.
Maar de dokter is intussen al verdwenen.
'Ik moet die ouwe vent niet meer in huis,' zegt ze zomaar tegen niemand die er naar zou willen luisteren. Toch loopt ze naar de serredeur, die de dokter achter zich heeft dichtgedaan. Ze zet hem op een kiertje. Waarom? Omdat zij zo uit haar gewone doen is. Dan doe je dingen. En je weet niet eens dat je dingen doet. Trouwens ze heeft het feestontbijt niet eens afgeruimd hoewel ze anders nooit eten laat staan.
En mijnheer Koopman op zijn tak in de kastanjeboom? Met bejaarde mensen weet je het vaak niet. Ze zijn vaak net als kippen die kakelen omdat ze een ei gelegd hebben. Alleen is hun gevoelsleven zoveel rijker. Ze ondergaan meer. Teleurstellingen werken dieper in. Mijnheer Koopman zucht. Hij zucht op een manier die weer iets menselijks heeft. Hij zit daar zo triest. Het regent zo nat. En hij is zo alleen. En het is net of zijn bruine pyjama niet meer behaard is. Hij wordt weer blauw en geeft geen warmte meer. En het is maar verstandig dat hij eindelijk uit die boom komt. Hij lijkt ook zo lenig niet meer. Hij slaagt er maar net in langs de stam omlaag te komen. En nu staat hij op het grasveldje. Een bejaarde in een blauwe pyjama, in de stromende regen. Moeilijk lopend en met zijn hoofd gebogen als een boosdoener gaat hij de serre binnen. De goede verzorgster ziet hem wel, maar ze is bezig met een van de andere heren. Ze heeft nu echt geen tijd.
Het ontbijt ziet er nu zeer verflenst uit. Het toch al bedorven plakje ham is nu zeer gemeen van kleur. De plakjes kaas zijn uitgedroogd, en er zijn onappetijtelijke zweetdruppeltjes op. Ook het brood zelf is er niet naar de eetlust op te wekken. En op de boter zitten twee van die verdachte krulhaartjes.
Maar mijnheer Koopman is weer dezelfde gulzige lekkerbek van altijd. Hij gaat niet eens zitten. Hij pakt voor de voet weg, wat er staat. Propt brood, kaas en koek zo maar naar binnen. Likt het jampotje leeg. Likt met zijn vinger het boterpotje leeg. Alleen het ei. Het ei eet hij niet op. Hij pakt het zoals een dief een gestolen knaak. Zijn verkleumde vingers sluiten er omheen. Hij loopt naar zijn bed. Langzaam. Met een beetje schuifelende pasjes. En zo kruipt hij onder de dekens met zijn drijfnatte pyjama. Maar het ei dat drukt hij, terwijl hij met hoofd en al onder de dekens ligt, tegen zijn buik. Dat zal hij uitbroeden tot een nieuwe conceptie. De waarheid voor een nieuw leven waarvan hij in zijn oude de leugens heeft leren doorzien.