BulkBoek BesteKorteVerhalen (dit is een pilot)
Maarten 't Hart
Lees voor 🔊
     Maarten ’t Hart
     De vloekende dievegge

Toen ik een jaar of acht oud was, viel er op een keer, terwijl ik op een vrije woensdagmiddag het gras rolde van een eersteklas eigen graf, perk C, vak E, een al donkere maar nog niet tot vliegen in staat zijnde vogel uit een holte van een kastanjeboom. Ik nam het diertje dat in het geheel geen pogingen deed om te vluchten, op in de holte van beide handen en droeg het voorzichtig naar het baarhuisje. We wisten aanvankelijk niet met wat voor een vogel wij te doen hadden maar hij bleek wel bereid wormen, pissebedden, broodkruimels en zonnebloempitten tot zich te nemen. Zodoende groeide Job — ik noemde hem naar de persoon op wiens graf hij was gevallen — voorspoedig op en ontpopte zich daarbij als een kauw. Enkele vogelkenners die ook trouwe kerkhofbezoekers waren omdat begraafplaatsen zo langzamerhand de enige plekken ter wereld zijn waar vogels nog ongestoord kunnen nestelen, stonden ons met raad en daad terzijde en een van deze specialisten vertelde ons niet alleen dat je kauwen kunt leren praten als je de tongriem voorzichtig losknipt maar bracht, met behulp van een scheermesje, ook een klein inkepinkje aan onder de tong. Omdat mijn vader veel last had van oude dametjes die dagelijks de graven plachten te bezoeken van hun overleden echtgenoten en hem dan en passant uren van zijn werk hielden, probeerde hij de kauw ‘lazer op, je hebt hier niets te maken’ te leren en ik trachtte, vroom als ik toen was, het dier een eenvoudig psalmvers bij te brengen: ‘Opent uwe mond.’ Maar de kauw wilde niets van ons overnemen — pas na een maand of vier training hoorden wij hem plotseling met rauwe stem ‘sodommieters’ roepen en dat woord was hem, hoeveel moeite wij er ook voor deden, niet meer af te leren. Ik herinner me nog goed dat hij het voor de eerste keer riep en mijn vader zei verbaasd: ‘Sodommieters nog aan toe, van wie kan hij dat nou toch hebben?’
   We hadden onze kauw niet gekortwiekt want hij kwam altijd weer terug, maar zodoende gebeurde het vaak dat hij tijdens begrafenissen in de dichtstbijzijnde hoge boom zat en gedurende de plechtigheid regelmatig het enige woord dat hij kende liet horen tijdens de preken van de diverse dominees. Het dier was trouwens verzot op begrafenissen; zodra hij maar een stoet zwarte auto’s aanschouwde begon hij, vrolijk roepend, rond te cirkelen boven de ingang van de begraafplaats. Na afloop van het eerste deel van een begrafenis — het in de groeve laten zakken van de kist — begaven de dragers zich altijd naar het baarhuisje waar zij een sigaar rookten en koffiedronken in afwachting van de komst van de begrafenisbedienaar die de gehele plechtigheid moest bijwonen en daarom pas later kwam om het draaghonorarium uit te betalen.   
   Nooit heb ik vrolijker bijeenkomsten meegemaakt dan daar in het baarhuisje met dragers die hun droeve plicht net hadden gedaan. Job was ook altijd van de partij, hij zat op een kast tussen de hoge hoeden en volgde aandachtig de gesprekken. Telkens als er vrolijk gelach opklonk, riep hij opgewonden ‘sodommieters’ en klapperde hij even met zijn vleugels. Ik denk dat hij zich zo goed thuisvoelde bij de dragers omdat zij sprekend op hem leken. Job was in het baarhuisje ‘onder ons’ en hij vond blijkbaar dat hij iets moest bijdragen aan de typische na-een-begrafenis vreugde want na een maand of drie begon hij plotseling theelepeltjes aan te dragen. Daar de dragers maar één lepeltje tot hun beschikking hadden om zes kopjes oploskoffie om te roeren, kwamen die nieuwe lepeltjes best van pas. Waar ze vandaan kwamen, hebben wij nooit kunnen achterhalen maar de collectie groeide gestadig en werd nu eens uitgebreid met een zilveren lepeltje dan weer met een lepeltje waarin een portretje van koningin Juliana was bevestigd. Job heeft nooit een theelepeltje van prins Bernhard meegebracht.
   Op een mooie lentedag, een vol jaar nadat hij op perk C was gevallen, bracht Job na een begrafenis een behoedzame soortgenoot mee naar het baarhuisje. Die soortgenoot wilde echter niet binnenkomen, ondanks een driemaal herhaald ‘sodommieters’ van Jobs kant; ze nam plaats op de nok van het baarhuisje en wachtte, in elkaar gedoken, het slot af van de bijeenkomst. Al spoedig vervreemdde Job van ons; hij nam zelden meer plaats op mijn schouder om vriendschappelijk een pissebed in mijn oor te stoppen, maar concentreerde zich steeds meer op zijn vriendin die wij Betje noemden.
   Twaalf jaar heeft Job samen met Betje op de begraafplaats gewoond en al die jaren waren ze onafscheidelijk. In het eerste jaar van hun verbintenis bouwden zij een nest in dezelfde holte van de kastanjeboom waaruit Job omlaag was getuimeld. Tot onze grote verbazing bebroedde Job de eieren terwijl Betje het voer aandroeg. Nooit was het andersom en wij concludeerden daaruit dat bij kauwen de mannetjes broedden. Na een week of wat hoorde mijn vader, vlak bij perk C bezig met het schoon schuren van een groen uitgeslagen steen, plotseling ‘sodommieters’ opklinken uit de kastanjebomen. Toesnellend zag hij het eerste jong uit het ei kruipen.
   Helaas was het Job en Betje niet gegeven hun kroost groot te brengen. Zij werden spoedig na de geboorte van hun jongen uit hun holte verdreven door een ander, ouder kauwenpaar. Ik herinner me nog goed dat ik dat toen onbegrijpelijk vond: hoe was het mogelijk dat het éne paar, zonder jongen nog wel, het andere paar met nakroost kon verdrijven. Uit het proefschrift van A. Roëll over het sociale gedrag van de kauw heb ik begrepen dat kauwen zonder nest proberen om andere paren uit geschikte nestelplaatsen te verdrijven. Kauwen zijn strikt monogaam als de paarband tenminste langer dan zes maanden oud is. Uit het proefschrift leerde ik ook dat bij kauwen altijd het vrouwtje broedt. Job was dus geen mannetje. Zij leefden in ieder geval nog lang en gelukkig al hadden ze dan eigenlijk Jetje en Bob moeten heten. Maar ja, wie komt er nu ooit op het idee dat een kauw die met rollende ‘r’ sodommieters kan zeggen, wel eens een vrouwtje zou kunnen zijn, al geef ik toe dat de theelepeltjes ons hadden moeten waarschuwen.

Uit: Ongewenste zeereis – De Arbeiderspers 1979
Voorgelezen door Margo Dames voor UitgelezenVerhalen.nl


#AnnoDeTwintigsteEeuw
#Categorie1NederlandseSchrijvers
#Lesniveau**3**
#ThemaDierenverhalen

Maarten 't Hart
Lees voor 🔊
De mooiste verhalen uit Nederland en de wereld op je tablet, telefoon of notebook. Met dank aan de Nederlandse Taalunie.