Mabel Dove-Danquah
Verwachting
Nana Adaku II, Omanhene van Akwasin, vierde de twintigste verjaardag van zijn troonsbestijging. De hoofdstad van Akwasin, Nkwabi, was overstroomd door de bewoners van de omringende steden en dorpen.
Het was op het hoogtepunt van het cacao-seizoen, er was geld in overvloed en de boeren gaven naar hartenlust uit. Vrienden die elkaar lang niet hadden gezien, ontmoetten elkaar weer: ze zochten elkaar op met geschenken van jenever, champagne of whiskey, riepen met vreugde herinneringen op aan vroeger en namen, vóór ze vertrokken, het merendeel van wat zij als gift hadden gebracht, tot zich. Niemand had zorgen, iedereen was vrolijk. Er waren maar weinigen in Europese kleding; bijna iedereen had zich op de manier van de Goudkust aangekleed; de mannen droegen tokata-sandalen en hadden kostbare fluwelen en uitbundige, met de hand geweven, kente doeken rond hun lichaam geslagen. De vrouwen, met gouden oorringen, gouden kettingen en armbanden, zagen er deftig uit in hun kleurige kledij van de streek.
De koninklijke trommels sloegen golven van vreugde over het land.
Het was vier uur 's middags en de mensen waren op weg naar het Staatspark waar de Odwira zou plaats vinden. De ingangspoorten waren versierd met palmbladeren.
De Omanhene kwam aan in een draagstoel onder een veelkleurige parasol; hij droeg een gouden kroon op het hoofd, zijn kente was versierd met kleine gouden kralen; rijen gouden halssnoeren prijkten op zijn borst. Hij droeg gouden armbanden van zijn pols tot aan de elleboog. In zijn rechterhand hield hij een versierde staart van een olifant waarmee hij naar zijn geestdriftig, juichend volk wuifde - vlak voor hem zat zijn ziel, een jongen van twaalf jaar, die het zwaard van zijn waardigheid droeg.
Na de Omanhene kwam de Adontehene, de eerstvolgende in rang. Hij zag er prachtig uit in rijke groene en rode fluwelen stoffen; zijn hoofdband was bezet met gouden staven. Andere hoofden kwamen achter elkaar onder hun gekleurde parasol.
De optocht was lang; de menigte jubelde als een draagstoel werd neergezet en de trommen werden geslagen.
De Omanhene nam plaats op de verhoging met zijn Raad van Ouden; de districtscommandant, kapitein Hobbs, zat naast hem. Sasa, de nar, zag er belachelijk uit in zijn broek met ongelijke pijpen en zijn kap van apenvel. Hij trok gezichten tegen de Omanhene, hij aapte hem na, hij deed acrobatische toeren; de Omanhene mocht niet lachen; het was tegen de regel dat het grote Opperhoofd in het publiek tot lachen kon worden gebracht.
Het Staatspark gaf een aanblik van barbaarse pracht. Hoofden en hun gevolg zaten op inlandse zetels onder praalparasols van verschillende kleur. De gouden staven van de Monden der Hoofden, de officiële sprekers, glinsterden in het zonlicht. De vrouwen zagen er verleidelijk uit, als tropische vlinders, in haar veelkleurige zijden en fluwelen kente en haar Oduku-hoofdtooi, zwart en glanzend, die met lange gouden spelden en plaatjes was bezet. Jongemannen liepen trots rond met hun openwaaiende mantels achter zich aan, terwijl hun zijden hoofddoeken glinsterden in de zon.
De trommels beukten voort ...
De vrouwen bereidden zich voor op de heilige Adowa-dans. De versierde kalebassen gaven het ritme aan. De vrouwen deden een paar snelle passen vooruit, gingen dan langzaam terug en bewogen haar schouders. Eén danseres viel op door haar groene, blauwe en rode vierkante kente. Ze bewoog zich met de eenvoudige, aantrekkelijke sierlijkheid van een wezen uit het oerwoud. Het Hoofd werd erdoor getroffen en gooide een handvol munten in de groep danseressen; ze glimlachte toen de munten haar troffen en rinkelend op de grond vielen. De anderen snelden er heen, maar zij ging door met dansen.
De Omanhene wendde zich tot zijn vertrouwde Mond:
'Wie is deze mooie danseres?'
'Het spijt me, maar ik ken haar niet.'
'Ik wil haar als vrouw hebben.'
Nana Adaku IJ was vijfenvijftig jaar en hij had al veertig vrouwen, maar een nieuwe schoonheid wond hem evenzeer op als de man die gezegend, of gevloekt is, met slechts één betere helft. Verlangen brandde weer fel in zijn bloed; hij had genoeg van zijn veertig vrouwen. De laatste tijd haalde hij ze zo door elkaar dat hij ze steeds bij de verkeerde naam riep. Hij wist dat zijn nieuwste vrouw had gehuild toen hij haar Oda, de naam van een oude, lelijke vrouw, had genoemd.
'Die danseres is heel iets anders,' dacht het Hoofd. 'Zij zal een weldaad voor het paleis zijn.' Hij wendde zich tot zijn Mond.
'Ik wil honderd pond voor haar betalen.'
'Misschien is ze al getrouwd, Nana.'
'Ik zal haar man ieder bedrag betalen dat hij vraagt.'
De Mond kende zijn Omanhene - als hij een vrouw wilde hebben kreeg hij haar meestal ook.
'Haal vijftig pond bij de Hoofdbetaalmeester, zoek haar familie op, geef ze het geld en als ze vannacht in mijn paleis is zal ik haar de andere vijftig pond geven. Geef de staf van de Mond aan Kojo en ga meteen aan het werk.
Nana Adaku IJ hield niet van half werk. Hij was als alle manen over de hele wereld die door vrouwelijk schoon betoverd zijn: soms is het de vorm van een been, of een oogopslag, of de beweging van een neusvleugel, of de klank van een stem, die de mannen het toonbeeld van waanzin maken. Velen van hen houden die spanning vol tot ze aan de bruidsschat toe zijn. De verstandigen onder hen behandelen de vrouwen met een beetje vleierij, zachte toegevendheid en ze zorgen er goed voor dat ze niet voor hun hele leven ernstig verstrikt raken.
Vrouwen daarentegen gebruiken veel meer haar gezond verstand. Ze worden in het algemeen niet opgewonden door de lichamelijke aantrekkelijkheden van een man; als hun zakken goed gevuld zijn en hun inkomsten verzekerd, zijn ze geschikt om er mee te trouwen. Maar een nieuw type van moderne vrouw is bezig te ontstaan; koel berekenend en met mannelijke voortvarendheid; zij verlangt dat een man evenzeer een goede minnaar is als een uitstekende kostwinner, en anders blijft ze liever ongetrouwd.
Nana Adaku IJ had intussen genoeg gekregen van het hele feest en hij was blij dat hij om zes uur weer in zijn draagstoel kon stappen. De zonneschermen dansten, de Hoofden zaten weer in hun draagstoelen, de menigte juichte als bezeten, de trommen dreunden …
Spoedig vielen de schaduwen van de avond en de met palmen versierde erebogen van het Staatspark stonden weer leeg en verlaten.
De Omanhene had zijn bad genomen en had een goud en groen 'brokaten kleed omgeslagen. Zijn bedienden stonden naast hem en waaiden hem koelte toe met grote struisveren.
Hij lag op een met fluwelen kussens belegde zitbank in zijn privé-vertrek. Een zakje met vijftig gouden muntstukken lag naast hem. Hij wist dat zijn Mond een tactvolle en handige man was en hij was er zeker van dat vannacht een nieuwe vrouw hem zou helpen de verjaardag van zijn troonsbestijging te vieren.
Hij moest geslapen hebben. Toen hij wakker werd lag de jonge vrouw aan zijn voeten geknield. Hij hielp haar naast zich op de bank.
'Vond je het prettig bij me te komen?'
'Ik vond het prettig aan Nana's verzoek te voldoen.'
'Je bent een goed meisje. Hoe heet je?'
'Effua, mijn heer en meester.'
'Dat is een mooie naam en jij bent ook een mooie vrouw. Hier zijn vijftig gouden ponden, de rest van de bruidsschat. We zullen vannacht in het geheim trouwen en daarna zullen we aan de gewoonten voldoen.'
Nana Adaku II was niet de eerste man die deze techniek gebruikte; beschaafde, halfbeschaafde en primitieve mannen over de hele wereld hebben hetzelfde in bijna dezelfde woorden gezegd.
'Ik zal het geld aan mijn moeder geven,' zei het verstandige meisje: 'ze staat in de gang. Mag ik?'
Het hoofd knikte bevestigend.
Effua kwam terug.
'Nana, mijn moeder en de rest van de familie danken u voor de honderd pond.'
'Dat is niet nodig, schoonheid,' en hij speelde met de ivoren kralen op haar goedgebouwde boezem.
'Ze denken dat u iets in mij hebt gezien, dat u van te voren niet hebt gemerkt, omdat u zoveel geld aan mij besteedt.' Ze glimlachte verlegen naar de Omanhene.
'Maar kind, je bent verrukkelijk. Kunnen zij dat dan ook niet zien?'
'Maar, Nana, ik begrijp het zelf ook niet.'
'Nee, dat komt omdat je te bescheiden bent, bekijk jezelf maar eens in die lange spiegel daar.'
Het jonge meisje glimlachte ondeugend, ging naar de spiegel en bekeek zichzelf. Ze kwam terug, ging op de rustbank zitten en leunde met haar hoofd tegen zijn borst.
'Je bent een lief meisje, Effua.' Hij streelde haar glanzend zwarte haren, die met veel smaak gevlochten waren.
'Maar, meester, ik ben toch altijd zo geweest, nietwaar?'
'Dat denk ik wel, schoonheid, maar ik heb je nu eenmaal vandaag pas gezien. '
'U hebt me vandaag pas gezien?'
'Vandaag.'
'Bent u het dan vergeten?'
'Vergeten, wat, mijn liefje?'
'U hebt vijftig pond voor mij betaald ... twee jaar geleden zijn we getrouwd.'