Marga Minco
De dorpsoudste
Het heeft bijna een jaar geduurd voor ik haar te zien kreeg buiten haar domein. In het dorp zeiden ze dat je er geen peil op kon trekken; ze kwam er zelden uit.
De oude mevrouw Beersma woonde al een jaar of dertig alleen in het kleine huis dat verscholen lag tussen dicht geboomte en bosschages. Wanneer de bladeren begonnen te vallen, kon je haar soms voor het raam zien zitten. Maar ook in andere seizoenen bleef haar aan de dorpsweg gelegen bezitting schemerig als een bosperceel.
Het huisje stamde uit het midden van de negentiende eeuw en er scheen in de loop van de tijd weinig aan veranderd. De vloer bestond uit antieke plavuizen, die ze bedekt had met een tapijt van kranten dat nog elke dag in dikte toenam. Ik zou graag eens bij haar langsgaan om te zien hoe ze daar woonde, maar kon geen aanleiding vinden voor een bezoek. Alleen een paar leveranciers en de postbode kwamen bij haar aan de deur. Verder liet iedereen haar met rust.
De keer dat zich een gelegenheid voordeed haar erf op te gaan, was ik er niet. Al viel er toen al niet veel meer te bezichtigen. Het gebeurde in de winter en ik hoorde het pas een paar maanden later bij de kruidenier, waar ik op de hoogte werd gehouden van wat er tijdens mijn afwezigheid was voorgevallen.
Het dorp telde toen zo’n achtendertig huizen. Ze lagen aan weerskanten van de smalle, beboomde landweg, die al bij de molen verderop begint en na enkele kilometers met een flauwe bocht door de dorpskom omhoogloopt naar de dijk. Van daaraf kon je het hele buurtje overzien. De groen met witte houten huizen omringd door tuinen vol afrikaantjes en zonnebloemen, de twee boerderijen tussen kroezend groen en, zoals het hoort pal naast elkaar, de kerk met het kerkhofje en ernaast het café. Bij helder weer waren op de horizon zelfs de torentjes van naburige dorpen te onderscheiden. Onzichtbaar bleef alleen het domein van mevrouw Beersma.
Het was tijdens een stormnacht dat het dak van haar huisje het begaf. Ze werd wel even wakker omdat ze dacht dat ze iets hoorde, maar haar bed ging ze er niet voor uit. Pas ’s morgens merkte ze dat ze niet meer in haar woonkamer kon. De voorste helft van haar bedoening was een ruïne.
Onmiddellijk kwamen de dorpelingen in het geweer. Ze adviseerden de oude vrouw zolang bij een van hen in te trekken. Maar daar wou ze niets van weten. Per slot stond achter op haar erf nog een opstal. Daar had weliswaar in geen jaren iemand een voet gezet, maar het dak was nog goed, er waren volop meubels, en ze kon zo in de bedstee. Een paar mannen hebben toen de brandende keukenkachel op een kruiwagen gezet en naar het andere pandje gereden. ‘Er zat toch niet veel vuur in,’ zeiden ze. ‘Hard stoken doet ze nooit. Wat eierkolen en een briket.’ Van verdere hulp zag mevrouw Beersma af. Na lang aandringen mochten de buurvrouwen schoon-maken en de met een groene korst bedekte ramen zemen. Daardoor konden ze haar ’s avonds weer bij het licht van een kaal peertje zien zitten schrijven. Er ging geen dag voorbij dat ze niet een paar brieven meegaf aan de postbode.
De keren dat ze bij de boer aan het eind van de weg eieren ging halen de kant van het naburige dorp op, altijd nog een wandeling van meer dan een kilometer waren zeldzaam. Het was of ze het tijdstip om eruit te gaan koos wanneer iedereen aan tafel zat.
Op een dag in de herfst zag ik haar eindelijk voorbijkomen. Recht en vief liep ze door de opwaaiende bladeren van de dwergpopulieren. Ze droeg een roestbruine tot op haar enkels vallende mantel met een pelerine, een breedgerande strooien hoed, knooplaarsjes en aan haar arm een klepmand.
Het was heel stil in het dorp; geen gesis en gehamer uit de garage van de kolenboer, geen auto of brommer te bekennen, geen tractor in het veld.
Ik keek de oude vrouw na. Ze bleef staan bij een boom en zette behoedzaam de mand neer. Het was of ze daarmee ook de tijd had stilgezet.
Voorgelezen door Hymke de Vries voor UitgelezenVerhalen.nl