[De geur van miljoenen mannen op aarde, maar voor háár voor altijd verbonden aan dat ene gênante voorval.]
Merijn de Boer (1982)
Merijn de Boer (1982)
De geur van miljoenen
Edzard Maris, 32 jaar en al gepromoveerd chirurg, zat met zijn vrouw Anna in het vliegtuig naar Belgrado. Hij was uitgenodigd om te spreken op een congres, dat als hoofdonderwerp ‘De mogelijke complicaties bij colorectale ingrepen’ had. Daar ging zijn proefschrift ook over.
Hun plaatsen bevonden zich halverwege het vliegtuig. Maris verdiepte zich ter voorbereiding in een wetenschappelijk tijdschrift. Anna, die op een stoel aan het gangpad zat, stootte hem aan. ‘Ik geloof dat dat Alexandre Molenaar is, daar.’
Zo nieuwsgierig als zij altijd was naar haar omgeving, zo in zichzelf gekeerd en onverstoorbaar was bij. En hoewel haar woorden grote impact moesten hebben, sloeg hij rustig een bladzijde om en las verder. Mogelijk verstond hij zijn vrouw gewoon niet, omdat zijn oren nog dichtzaten na het opstijgen. Hij las trouwens een artikel over de karteldarm.
Anna pakte het tijdschrift en wierp dat op de vrije plaats naast hem. Verbaasd keek hij haar aan. ‘Daar verderop zit Alexandre Molenaar,’ zei ze. Zonder iets terug te zeggen boog hij zich over haar heen. Met zijn ogen volgde hij haar vinger, die naar een stoel aan de andere kant van het gangpad wees, vier rijen voor hen.
Was hij het? Maris kon het niet met zekerheid zeggen. Hij herkende de lange vette haren, die tot over zijn kraag op de rug van zijn overhemd lagen. Bovendien hield de man ‘de krant van Wakker Nederland’ als een uitgevouwen landkaart voor zich. Maar er waren wel meer mannen die De Telegraaf lazen en lang haar hadden.
Anna klikte onrustig haar veiligheidsgordel open. ‘Ik loop naar de wc,’ zei ze, ‘en dan kijk ik op de terugweg of het ’m echt is.’
Terwijl ze opstond en wegliep, pakte hij zijn tijdschrift weer op. Ook al had ze gelijk en zat daar inderdaad de man die de afgelopen jaren nooit helemaal uit zijn gedachten was geweest, dan zou hij niet weten wat hij daar nu mee zou moeten doen. Wekenlang waren ze naar hem op zoek geweest. Maar toen hij eenmaal volledig van de aardbodem verdwenen leek, en ze de moed hadden opgegeven dat ze hem ooit nog zouden vinden, was zijn naam een abstract begrip geworden. Iets wat hooguit nog gekoppeld kon worden aan een schim of een historische figuur. Als het waar was dat ze nu met hem in een tamelijk krappe Airbus zaten, dan was dat iets wat hij maar nauwelijks kon bevatten. ‘Het is hem echt,’ zei ze toen ze weer zat.
‘Heeft hij je gezien?’
‘Nee, hij was uiteraard weer volledig verdiept in zijn krant.’
In Maris’ hoofd verscheen het beeld van Alexandre Molenaar die aan hun keukentafel zat en daar urenlang niet van was weg te slaan. De Telegraaf lag uitgespreid op diezelfde tafel. Maris begreep nooit hoe je zoveel uren kon doorbrengen met het lezen van deze krant.
De enkele keer dat hij zich had laten verleiden tot een politieke discussie met deze cryptofascistische jongen, die bij een studentenschietvereniging zat en regelmatig onsmakelijke grapjes maakte over allochtonen, was hij woedend geworden. Maar Maris was iemand die zich geen raad wist met woede. Waarschijnlijk had Alexandre Molenaar niet eens gemerkt dat hij boos was.
Wat doen we nu?’ vroeg Anna.
‘Wat mij betreft doen we niks,’ antwoordde hij. ‘We blijven rustig zitten en we vergeten dat hij daar ook zit.’
‘Maar die man is een oplichter.’
In 2005 woonden Anna en hij samen in een appartement in de Tweede Looiersdwarsstraat. Het was een smal en tamelijk bouwvallig huis, dat ondanks alle gebreken was voorzien van een royale huurprijs. Ze zaten allebei in de eindfase van hun studie. Omdat ze met z’n tweeën de maandelijkse huur niet konden betalen, en omdat er bovendien makkelijk drie of eigenlijk zelfs vier studenten in zouden kunnen wonen, moesten ze op zoek naar een derde huurder.
In hun eigen omgeving vonden ze niemand die bij hen wilde intrekken, wat niet zo vreemd was, want er is weinig vervelender dan een derde wiel aan de wagen te zijn. Daarom organiseerden ze op een maandagavond een hospiteerronde. En zo ontmoetten ze Alexandre Molenaar.
Hij ergerde zich ineens ontzettend aan dat ‘Alexandre’. Waarom heette hij niet gewoon Alexander? Een Franse achtergrond kon hij onmogelijk hebben, want Maris had hem eens het woord ‘entrecôte’ horen uitspreken.
Misschien heette hij eigenlijk wel heel anders.
‘Je hebt gelijk,’ zei hij, ‘we moeten iets doen.’ Hij legde zijn tijdschrift weg.
‘Gaan we naar hem toe?’ Ze wilde al opstaan.
Alleen al de gedachte aan een openbare ruzie in het vliegtuig, of nog erger: een scène, stond hem verschrikkelijk tegen.
‘Ik weet het niet,’ zei hij. ‘Misschien moeten we het toch maar laten...’ Hij keek Anna aan en wist dat de lafheid in zijn ogen stond.
‘Weet je hoeveel geld we nog van hem krijgen,’ riep ze. Een vrouw aan de andere kant van het gangpad, met stekeltjes en een paars brilletje op, draaide haar hoofd naar hen toe. Het leek wel of het mens geen ogen had, zo klein waren ze. Ze zaten met een bejaarde mol in de lucht. ‘Twaalfhonderd euro,’ zei hij. Hij staarde nog steeds naar de vrouwelijke mol, waardoor het leek alsof hij het tegen haar had. Ze keek hem vragend aan. ‘Maar dat geld hebben we nu niet meer nodig,’ ging hij verder, ‘en ik vraag me ineens af wat het eigenlijk voor zin heeft om hem aan te spreken.’ Hij pauzeerde even. ‘Raar is dat, we hebben wekenlang naar hem gezocht, ik heb er daarna nog heel vaak over nagedacht wat ik zou doen als ik hem een keer bij toeval zou tegenkomen, ergens in de stad, in een café of in de supermarkt, en wat ik dan zou zeggen. En nu zitten we een paar jaar later met hem in het vliegtuig en heb ik het idee dat ik het liefste helemaal niets doe. Gewoon hier blijven zitten en vergeten dat we hem hebben gezien...’
Molenaar had verscheidene excuses waarmee hij het niet betalen van zijn huur verklaarde. De belangrijkste daarvan was zijn eigen bedrijfje. Als fiscalist in opleiding verzorgde hij de boekhouding van kleine kunstenaars (schrijvers, toneelspelers en musici) die zowel in de uitoefening van hun vak als in het bijhouden van hun administratie onsuccesvol waren. Tot Molenaars eigen verbazing bevond zich onder zijn clientèle geen enkele kunstenaar die echt iets kon. Hoe dan ook, als ‘beginnend ondernemer’, een term waaraan Maris door Molenaar een levenslange hekel had gekregen, had hij veel onkosten, ook omdat de overheid het mensen zoals hij niet makkelijk maakte, et cetera. Het was het bekende refrein van de gefrustreerde rechtse stemmer.
Ze waren zo naïef om de huur tot twee keer toe voor te schieten.
In de loop van de derde maand waarin ze dit noodlottige triumviraat vormden, was Molenaar steeds vaker afwezig. Dat hield ongetwijfeld verband met Maris’ terugkerende vraag waar het geld bleef. En als hij wel thuis was, dan was hij de beminnelijkheid zelve. Het was wonderlijk hoe ze een man in een paar maanden tijd hadden zien veranderen van een niet onaardig maar ook niet buitengewoon hartelijk iemand in de vriendelijkheid zelve. Hij waste zelfs — en nu raken we in de huishoudelijke mededelingen — zijn ontbijtbord af, iets wat hij die eerste weken, tot grote ergernis van Anna en Edzard, niet deed.
Toen het einde van de derde maand naderde, en Alexandre nog steeds alleen maar de huur van de eerste maand had betaald, verraste hij hen met twee kaartjes voor de schouwburg. ‘Ik kan zelf niet, en ik dacht: misschien vinden jullie het leuk om te gaan,’ zei hij.
Ze waren allebei grootgebracht met de nogal snobistische opvatting, die een paar decennia terug tamelijk populair was, dat het Nederlandse toneel weinig voorstelde. Ze gingen dan ook vrijwel nooit naar de schouwburg. Maar deze voorstelling was zo ontzettend goed, dat ze ernstig aan de smaak van hun beider ouders begonnen te twijfelen.
Alexandre Molenaar had hun de ogen geopend wat het Nederlandse toneel betreft. Sindsdien misten ze alleen bij hoge uitzondering nog een voorstelling. Toen ze later op de avond thuiskwamen, vervuld van het toneelstuk en met de kou van de avondlucht nog op hun gezicht, troffen ze Molenaar niet aan. Zijn kamer was helemaal leeg, op een briefje na dat op de vloer lag.
‘Ik heb een ander huis gevonden.
Groet, Alexandre.’
Anna Graswinkel had haar naam behouden na hun huwelijk, wat zo’n beetje de enige geëmancipeerde daad in haar leven was. Ze werkte niet en zou ook niet willen werken. Sinds het afronden van haar studie vulde ze haar dagen met wachten op haar zwangerschap. Ze was vernoemd naar Anna Achmatova. Een volstrekt overbodig detail, maar als een personage is vernoemd naar een dichteres, dan kan een schrijver dat moeilijk onvermeld laten. Anna pakte een glaasje water van het dienblad dat een stewardess haar voorhield, en dronk dat in één teug leeg.
Ze dacht terug aan de avond dat ze Alexandre voor het laatst hadden gezien. Tijdens de wandeling van de schouwburg naar huis waren ze het erover eens dat ze eigenlijk een gebaar terug moesten maken. ‘Moeten we niet een boek voor hem kopen, om hem te bedanken,’ stelde ze voor. Ze liepen langs de Lijnbaansgracht, in de gele gloed van de lantaarnpalen. ‘Ik weet eerlijk gezegd niet of hij ooit een boek leest,’ zei Edzard — waar ze vervolgens een korte woordenwisseling over kregen, omdat ze dat een vooringenomen opmerking van hem vond. (Al had hij natuurlijk een punt.) Bovendien vond ze het misplaatst, want het was toch ontzettend aardig dat hij die kaarten had gegeven? Toen ze bij hun huis aankwamen, hadden ze nog geen geschikt cadeau bedacht. Maar dat ze hem iets wilden teruggeven, daar waren ze het over eens. Het inzicht dat ze nog twee maanden huur van hem kregen, waren ze ergens in hun goede bedoelingen kwijtgeraakt. Even later stonden ze op de drempel van die leeggehaalde kamer, en lazen ze dat schofterige briefje, en hadden ze verschrikkelijke spijt van hun positieve gedachten over deze jongen.
En nu zat hij daar, een paar stoelen van hen af.
‘Het zou echt heel erg raar zijn als we hem niet aanspreken,’ zei ze tegen Edzard. Maar er zat een lichte aarzeling in haar stem.
Van de woningnood onder Amsterdamse studenten merkten ze tijdens hun hospiteerronde weinig. Er kwamen maar vijf mensen op af. Een van hen was een jongen die hevig kwijlde en op de vloer, op de stoel en op de tafel een spoor van mondwater achterliet. Het was alsof hij zich op de stoep had volgegoten met flessen water om vervolgens bij hen binnen leeg te stromen. Qua dweiluren was het geen ideale huisgenoot. Maar ook omdat het geen plezierig gezicht was, al dat speeksel, werkten ze hem zo snel mogelijk het huis uit.
Met de overgebleven vier hadden ze de hele avond zitten praten. Iets in Alexandre trok haar aan. Edzard wilde na afloop eigenlijk een schuchter meisje kiezen, een informaticastudent met maar nauwelijks sociale vermogens. Maar Anna drukte door dat het Alexandre werd.
Een week later trok hij al bij hen in. Waar ze het meest aan moest wennen was zijn geur. Al was ‘wennen’ niet het goede woord, omdat het suggereerde dat het iets was wat haar tegenstond.
Het was raar om ineens een tweede mannengeur in huis te hebben. Alexandre verspreidde een behoorlijk aanwezige lucht, die al snel bezit nam van de kamers. Edzard, die in al zijn beschaafdheid vrijwel nergens naar rook, behalve — heel licht — als hij zich net geschoren had of terugkwam van hardlopen, kon daar weinig tegenover stellen. En zo was Alexandre er ook als hij er niet was. Wanneer ze overdag in haar eentje door het huis zwierf, dan was hij daar ook.
In de gemeenschappelijke badkamer, op het plankje onder de spiegel, stond sinds zijn komst een grote, goudkleurige fles One Million van Paco Rabanne. Een eau-de-toilette-merk dat ze alleen maar kende van reclames. Hij stond daar in het midden van het plankje en had hun eigen toiletspullen naar de zijkanten gedrukt.
Ook in andere delen van het huis viel te merken dat er een extra man in huis was. Edzard dronk nooit bier en droeg geen spijkerbroeken. Sinds Alexandre bij hen woonde, was de ijskast steevast gevuld met een paar halveliterblikken Heineken. Iedere avond, als hij thuiskwam, dronk hij er een leeg. En verspreid door het huis, over de deur van zijn eigen kamer maar ook over een stoel in de woonkamer of op het droogrek in de badkamer, hingen spijkerbroeken, die hij uit voorzorg binnenstebuiten waste.
Op een zaterdag, een paar weken voordat ze naar de schouwburg gingen, kwam ze rond middernacht thuis nadat ze wat had gedronken met vriendinnen. Edzard was nog in de stad. Nog voordat ze Alexandre op de bank voor de televisie zag zitten, met een dronken kop en een blik bier in zijn hand, ontdekte ze de bos anemonen op de tafel. Ze waren prachtig. Ze hadden nooit bloemen in huis.
‘Mooi, hè,’ zei hij. ‘Heb ik voor jou gekocht.’ Hij was naast haar gaan staan. Ze rook meteen weer die geur.
‘Voor mij?’ vroeg ze.
‘Nou ja, ook een beetje voor Edzard en mijzelf. Voor ons drieën.’
Ze boog naar hem toe en gaf hem een zoen op zijn wang. Dat was een rare actie, begreep ze onmiddellijk, die een veel intiemere band suggereerde dan ze hadden. Ze waren huisgenoten maar ze wist eigenlijk nauwelijks iets van hem. Bovendien, hij had gewoon een bos bloemen gekocht en die in een vaas gestopt. Was dat een reden om iemand meteen een zoen te geven?
Ze schrokken er allebei van. Anna wilde al weglopen maar hij pakte haar bij haar middel en trok haar naar zich toe. Terwijl hij haar langdurig op haar mond zoende, voelde ze de onderkant van zijn lijf tegen zich aan, wat haar bijna gekmakend opwond.
Ze duwde hem van zich af en liep gegeneerd de kamer uit. Toen Edzard een uur later lodderig thuiskwam, gingen ze voor het eerst in weken weer met elkaar naar bed.
Anna keek naar haar lieve, afwezige man. Hij zat alweer te lezen in het tijdschrift en hoopte waarschijnlijk dat ze er niet meer over zou beginnen.
Ze dacht aan die rare zoen en zei: ‘Ja, misschien moeten we het inderdaad maar vergeten allemaal. Wat maakt die twaalfhonderd euro nou eigenlijk uit.’
‘Ja toch, dat dacht ik ook,’ zei hij dankbaar.
Op de dag nadat Alexandre Molenaar met de noorderzon was vertrokken, gebeurde er een ramp. Werkelijk alles had hij meegenomen, zelfs de blikken bier uit de ijskast. Alles, behalve die protserige fles eau de toilette in de badkamer. In haar woede over zijn bedrog greep ze onhandig naar de fles, die er van de voorkant uitzag als een baar goud. Maar ze pakte hem niet goed vast en liet hem van anderhalve meter hoogte op de badkamertegels kletteren. Helaas viel hij niet op de plastic voorkant maar op de glazen achterkant.
De geur van Alexandre Molenaar, en de geur van misschien wel miljoenen mannen op de wereld, bleef in hun badkamer hangen zolang ze er woonden. Ze rook hem als ze was opgestaan en voordat ze naar bed ging. En iedere keer dacht ze aan die gekke actie van haar, toen ze hem op de wang zoende. Misleid door zijn geur, die helemaal niet van hemzelf was. Toen ze verhuisden, was dat misschien wel vooral vanwege die bedrieglijke geur.
De geur van miljoenen – Merijn de Boer, Querido 2018)
Voorgelezen door Margo de Geest, voor Uitgelezen Verhalen.nl
De geur van miljoenen – Merijn de Boer, Querido 2018)
Voorgelezen door Margo de Geest, voor Uitgelezen Verhalen.nl