Michael Frijda
Bul
Al bij zijn binnenkomst in de supermarkt heeft de winkelbediende Bul in de gaten. Zijn voddige kleren, die dikke kop met knop neus met daaronder de veel te brede snotgoot en dat vette piekhaar; alles wijst erop dat dat joch hier niet thuishoort, niet in deze schone winkel.
Voorzichtig volgt de bediende het jong, hopend hem te betrappen op diefstal of vernieling. Hij popelt om hem een schop onder zijn dikke kont te geven.
Bul weet niet dat hij gezien wordt. Handig stopt hij een paar appels onder zijn trui. Daar had de bediende op gewacht. Hij schiet op hem af. In zijn haast glijdt hij uit. Bul hoort de schoenzolen over de vloer schuiven, ziet de man en rent weg. De appels rollen over de pasgedweilde tegelvloer. Hijgend rent Bul door de winkel, zigzaggend tussen de schappen door, de bediende op zijn hielen. Bij de kassa staat een jongen. Hij is klein en tenger. Bul zou hem in één klap weg kunnen maaien maar pal vóór hem blijft hij stilstaan. Een kwartseconde kijkt hij recht in zijn blauwe ogen. Net voor zijn achtervolger hem bereikt, stapt het joch opzij. Grommend vlucht Bul naar buiten en rent de straat uit.
Hij verschuilt zich in een bosje om uit te hijgen. Als hij uit de struiken wil kruipen om te zien of de kust veilig is verschijnt het joch uit de winkel. Hij strekt zijn hand uit. Daar ligt een appel in.
‘Hier,' zegt hij. 'Ik heet Tammie.'
Verbaasd kijkt Bul op. Zijn ogen gaan langs de glimmende schoenen en de gestreken broek. Het joch draagt een wit overhemd. Om zijn hoofd hangen helblonde pijpenkrullen. Daartussen weer die blauwe ogen.
'Het is veilig. Niemand is je gevolgd.'
Bul grist de appel uit het handje en staat op. Inderdaad, de winkelbediende is nergens te bekennen. Samen slenteren ze de straat uit. Uit zijn ooghoek bekijkt Bul het schepsel en hij luistert naar de vreemde woorden die Tammie uitstoot. Op de een of andere manier geeft het gepraat hem een aangenaam gevoel. Zoals het liggen op een bank in het park in de zon. Of een levende duif in zijn handen of tegen zijn wang. En al begrijpt hij niet veel van wat Tammie zegt, hij is een en al aandacht. Soms gaat het over dingen die hij kent, maar op een andere manier. Dat prikkelt hem. Hij loopt met Tammie mee, zonder acht te slaan op de route. Tammie praat maar door.
'Waar weet je dat allemaal van?' vraagt Bul.
Tammie schrikt even van de toonloze stem die uit Buls pens schijnt te komen. Dan schraapt hij zijn keel en steekt een vinger in de lucht.
'Het opdoen van kennis begint bij ervaring.'
Tammie doceert over kennisverwerving. Hij spreekt over vriendschap en het belang van uitwisseling van informatie.
Bul hoort het aan, verdwaasd door de klanken van de stem. Af en toe vist hij er een woord uit. Geluidloos, alsof hij het proeft, herhaalt hij het dan en laat het door zijn hersenpan rollen tot het pijn doet. Hij pakt Tammie bij de pols en kijkt hem vorsend aan.
'Dus jij doet veel nadenken.'
'Jawel,' zegt Tammie. 'Dat is belangrijk. En je doet me pijn.'
Geschrokken laat Bul het polsje los. Ze belanden in een buurt die Bul vagelijk kent. Bij een groot huis met bomen ervoor houden ze halt. De voordeur is donkergroen gelakt.
Tammie schudt Buls hand en zegt: 'Tot ziens.' Bul aarzelt even. Vraagt dan of Tammie met hem meegaat. Dankbaar aanvaardt deze de uitnodiging. Samen lopen ze de straat met bomen uit. Ditmaal bepaalt Bul de koers. Ze zijn enige tijd onderweg. De straten worden grijzer, het plaveisel brokkeliger.
Ook Tokkes loopt. Hij was vroeg op straat deze morgen. Zijn dunne lichaam sleept al uren achter zijn puntneus aan door het oostelijke deel van de stad. Steeds beweegt hij zijn bleke frettenkop, naar achteren en opzij. Niet angstig, eerder behoedzaam, zoekend.
Uit het verwaarloosde wegdek raapt hij brokken kruimelig beton op. Een straathond moet het ontgelden. Hij mikt op het hoofd maar mist. In steeds hetzelfde tempo slentert hij voort, hij scheurt een tak af van een kwijnende boom. De tak is even groot als hijzelf. Bij elke derde stap slaat hij er hard mee op de grond.
Wanneer twee volwassen mannen hem op hetzelfde trottoir naderen, schiet hij tussen de vuilnisvaten door van de stoep af. Midden op de stille weg loopt hij verder. Nergens naar toe, zo lijkt het. De straten zijn lang in deze stad en lijken sprekend op elkaar.
Dorrie is al sinds de vroege ochtend op straat. Hij had gehoopt wat hout te vinden. Dorrie houdt van vuur. Maar de verlaten woonhuizen hebben alleen nog kaal beton te bieden. Alle betimmering is weg. Als hij uit een pand naar buiten klimt, snijdt hij zijn hand aan een gebroken ruit. Het bloedt. Van pijn is niets te zien op
zijn ronde, engelachtige gezichtje. Wel zitten er moddervegen op zijn wang, en een zwarte korst op een schaafwond op zijn kin.
Als hij weer op straat loopt, ontdekt hij een loszittende melktand. Met zijn tong duwt hij ertegenaan. Het tandvlees is koppig. Geërgerd kruipt hij onder een stilstaande vrachtwagen en pakt de voortand tussen duim en wijsvinger. Hij sluit zijn ogen. Zachtjes neuriënd trekt hij aan de tand zo hard hij kan. Het kraakt. Een bloedsmaak vult zijn mond maar de tand laat niet los.
Een paar voeten naast de wagen leidt hem af. Onder de auto's door kruipend volgt hij de voetganger tot deze oversteekt en uit het zicht verdwijnt. Dorrie komt onder de wagens uit en loopt rechtuit. Hij is al bijna waar hij zijn moet.
Een paar voeten naast de wagen leidt hem af. Onder de auto's door kruipend volgt hij de voetganger tot deze oversteekt en uit het zicht verdwijnt. Dorrie komt onder de wagens uit en loopt rechtuit. Hij is al bijna waar hij zijn moet.
Vanuit de verte ziet hij Tokkes naderen. Hij herkent hem, waarschijnlijk aan dat lange lijf dat slap maar gelijkmatig gekromd hangt, als een boog zonder pees.
Halverwege de straat is Bul te zien. Een vermoeid standbeeld, zittend op zijn dikke gat met zijn rug tegen de schutting. Met grote kleurloze ogen kijkt hij omhoog, naar niets. Zijn enige beweging is het lusteloos gekauw op een karbonadebot. Af en toe haalt hij zijn neus op, vruchteloos. De grauwe pegel die uit zijn neus hangt blijft op zijn plek.
Hij ziet de anderen niet naderen. Hij denkt aan Tammie, die hij zo-even vooruit heeft gestuurd. Soepel was hij over de schutting geklommen.
Achter de schutting bevindt zich een braakliggend terrein waar ooit de huizen van vocht en vermoeidheid ineen zijn gezakt. Slopers hebben de resten afgevoerd. Niemand bouwt er iets nieuws. Daarom werd dit gat tussen de huizen, dat vol staat met onkruid en bezaaid is met puin, het domein van Tokkes, Dorrie en Bul.
Tokkes en Dorrie arriveren gelijktijdig bij de schutting.
Bul schrikt op uit zijn dromen, steekt het bot weer in zijn zak en staat op.
De anderen wachten af. Tokkes port met zijn stok tussen de stoeptegels. Dorrie haalt een speelgoedbeertje uit zijn zak. Hij veegt het langs zijn wang en staart in de bruine glazen oogjes. Als Bul het ziet, staat hij op en steekt zijn hand uit. Dorrie gehoorzaamt. Bul pakt het beestje aan en wrijft over de vacht, knijpt erin.
'We hebben een nieuwe. Die is binnen,' zegt hij, en hij knikt met zijn hoofd richting schutting. Het verbaast de twee.
Tot dan toe was het overwoekerde terreintje hun geheime plek, waar alleen zij drieën vuur maakten en met de ratten en de duiven speelden.
'Hij mocht,' zegt Bul. 'Hij weet allemaal dingen.' Met een peinzend gezicht trekt hij het beertje langzaam een poot uit en gooit het knuffelbeest op de stoeptegels.
'De plek is van ons,' zegt Tokkes.
Bul geeft hem een schop tegen zijn scheen, die hij gelaten incasseert.
'We gaan d'r in,' zegt Bul.
Zijn kompanen gaan tegen de schutting staan zodat Bul hun handen en schouders als traptreden gebruiken kan.
Snuivend werkt hij zich over de schutting heen. Tokkes volgt op eigen kracht.
Dorrie pakt het beertje op en kijkt ernaar. Hij trekt het een voorpoot uit en pulkt de ogen los. Dan stopt hij het weer in zijn zak en klimt tegen de schutting op. Een roestige fiets is zijn ladder. Binnen de schutting staan de drie weer naast elkaar. Ze kijken de diepte in van de voormalige souterrains. Daar zit
Tammie. Op een open plek tussen het platgetrapte onkruid troont hij op een oliedrum. Onverstoorbaar kijkt hij naar hen op, zijn armen over elkaar gevouwen en zijn rug kaarsrecht.
'Dat is 'm,' fluistert Bul tegen zijn maatjes.
Zwijgend bekijken ze hem, de helderheid van zijn kleren en het stralende prinsenhaar. Ze blijven alle drie onbeweeglijk staan.
Zonder zijn ogen van de verschijning op het vat af te wenden, begint Bul te praten. Zijn stem is zacht en een beetje hees. 'Hij weet alles en hij woont in het huis van een dokter.'
Tokkes en Dorrie kijken Bul verwonderd aan, en dan elkaar. Tokkes gaapt.
'Goedemorgen kameraden,' zegt ineens het ventje op de oliedrum. Snel klauteren de drie naar beneden en stellen zich op tegenover de nieuwe op de ton.
Tammie neemt weer het woord.
'Ik heet Tammie. Als jullie willen, leer ik jullie worstelen. Ik zal wat grepen voordoen.'
Tokkes gaapt weer en gaat op de grond liggen. Hij schikt een brok puin bij wijze van kussen onder zijn hoofd. Tammie springt van zijn zetel af en spreidt zijn armen uitnodigend uit.
'Laat iemand naar voren komen, dan beginnen we.'
Het duurt even voor Bul reageert. Dan doet hij twee passen naar voren.
'Pak me maar Bul, en gooi me op de grond, toe maar.'
Als Bul twee passen vooruit doet en zijn knuisten naar het frêle jongenslichaam uitstrekt, draait Tammie vliegensvlug achter zijn lompe aanvaller om en neemt hem in een houdgreep.
'Werk je los,' commandeert hij.
Verward probeert Bul achter zich te kijken. Hij ziet Tammie niet maar voelt hem wel. Verbeten begint hij te sjorren.
‘Je moet 'm porren Bul,' zegt Tokkes zonder zijn hoofd op te tillen.
Tammie springt achter Bul vandaan en zwaait heftig met een stokstijf vingertje.
'Nee nee,' zegt hij gedecideerd en hij schudt zijn hoofd, 'slaan is niet fair. Het is tegen de regels.'
'Tegen de regels,' herhaalt Dorrie langzaam.
Ernstig kijkend knikt Bul nu met zijn hoofd, tilt ook een vinger op.
'Regels, dat is wat je doen moet.'
En Dorrie knikt mee.
'Inderdaad,' zegt Tammie. 'Als we ons niet aan de regels houden is het einde zoek. Enfin, wij beginnen opnieuw. Bul, kom achter mij staan.'
Gehoorzaam kiest Bul positie achter de kleine meester.
'Je armen om mijn middel.'
Bul sluit zijn handen ineen op Tammies buik, op het frisgewassen zachte katoen. Zijn wang en snotneus raken de blonde haren. Hij ruikt de geur van bloemen uit een tuin en van schone jonge huid. Het hoofd verwarmt zijn wang en de buik zijn handen. Zijn kin laat hij rusten op de knokige schouder, die toch iets zachts heeft. En dan, voor hij beseft wat er gebeurt, zit Tammie tussen zijn knieën op de grond en vliegt zijn massieve lichaam met een boog over de geuren heen.
De doffe klap waarmee Bul neerkomt doet Tokkes opkijken. Hij ziet Bul zitten, op zijn knieën. Met grote ogen kijkt hij op naar Tammie.
'Je was off-guard, en daar maakte ik gebruik van.'
Op docerende toon wendt hij zich tot de anderen. 'Je moet altijd alert blijven.'
Tokkes sluit zijn ogen. Het is donker weer maar niet koud. Een beetje benauwd. Dat maakt Tokkes altijd wat slaperig.
'Jullie moeten wel luisteren, ik probeer jullie wat te leren.'
Weer wenkt hij Bul. Verwachtingsvol loopt die met uitgestrekte armen op hem af.
'Of nee,' zegt Tammie dan. 'Laat Dorrie maar even komen.' Tammie draait zich naar de krullenkop.
Bul ziet hoe de twee op elkaar toelopen. Dorrie reikt met uitgestrekte knuistjes naar het witte hemd.
'Toe maar,' zegt Tammie, 'pak me beet, probeer het.'
Buls grote ogen staren naar de witte rug. Met drie zware stappen is hij bij Tammie, die dan door de onverwachte duw voorovertuimelt. Snel rolt hij op zijn rug maar niet snel genoeg om het met hem meevallende lichaam van Bul te ontwijken.
Een hoge rochel komt uit zijn gezichtje als het lijf over het zijne ploft, de buik zijn ribben in elkaar duwt en de grauwe snottebel zijn roze gezicht besmeurt.
Een kwart seconde blijft Bul zo liggen. Dan, als door een slang gebeten, trekt hij zijn gezicht uit de geuren.
Nu zit hij schrijlings op Tammies middenrif. Hij tilt zijn knie op en plant die stevig in de zachte buik van de krijsende en spartelende jongen.
Bul kijkt met een hulpeloos gezicht om zich heen, alsof hij iets kwijt is.
Tokkes staat zuchtend op, veegt modder van zijn hand en begint Tammie lusteloos tegen zijn ribbenkast te schoppen.
Bul duwt zijn knie wat dieper naar binnen en kijkt strak naar het gillende gezicht.
Dorrie kijkt even toe, knielt dan bij een spartelend been en zet zijn tanden erin. Met gesloten ogen bijt hij door. Hij voert de druk langzaam op. Krakend scheuren zijn tandjes door het vel. Het bloed proeft anders dan dat van vanochtend. Zoeter. Met gespannen kaken wiegt hij zijn hoofd heen en weer. Zijn krulletjes deinen op de maat.
Tokkes ergert zich. Het hoge gekrijs van Tammie doet pijn aan zijn oren. Hij houdt op met tegen de ribben te schoppen en kiest nu het hoofd. Het helpt niet. Het gebrul gaat door. Dan zet hij zijn hak op Tammies kaak en gaat er met zijn volle gewicht op staan. Hij duwt door tot er iets kraakt. Niet hard. Een dof geluid is het, net of je op een duif gaat staan.
Ineens is Tammie stil, zijn gezicht is lijkbleek en zijn ogen staan wijdopen. Hij spartelt niet meer, bibbert alleen nog maar. Hij zweet.
Tokkes stapt opzij en Dorrie laat los. Hij spuugt wat bloed uit door de kier die de eindelijk losgelaten tand achterlaat. Zijn mond veegt hij af met het verminkte beertje.
Het is stil op de plek. Het enige wat te horen valt, is de snelle, piepende ademhaling van Tammie.
Nieuwsgierig kijken de jongens naar het ventje op de grond.
Nieuwsgierig kijken de jongens naar het ventje op de grond.
Bul hangt voorover, steunt met zijn handen naast de krullen en kijkt diep in de wijd opengesperde blauwe ogen.
'Hij zegt niks meer,' mompelt Tokkes. 'Ik ga slapen, ik ben moe.'
Dorrie gaat gehurkt naast Tammies hoofd zitten.
'Dood,' zegt hij.
'Niet dood,' zegt Bul. 'Dood is dat je ogen dicht zijn, en dat je niks niet meer beweegt.'
Dorrie rommelt met een doosje lucifers, steekt er een aan. Zonder op te kijken mept Bul hem opzij. Hij brengt zijn gezicht nog dichter bij de hemelsblauwe ogen. Zo diep hij kan kijkt hij naar binnen en hij haalt zijn neus op.
'Wat zou die nou denken, wat zou die nou toch denken?' zegt hij zachtjes, tegen niemand.
Voorgelezen door de auteur, Michael Frijda, voor Bulkboek.