[Een laatste bergbeklimming door vader en dochter verloopt niet volgens de regels]
Mirjam Bonting (1965)
Mirjam Bonting (1965)
Volgens de regels
De ontelbare regels van mijn vader dienen zich altijd op het juiste moment aan. Nooit verzaken ze, zelden verdwijnt er een en nooit komt er meer een bij. Dat laatste is logisch want mijn vader is dood. Nog voordat ik kon praten had ik meer regels in mijn hoofd dan kinderliedjes. Wat ook wel iets zegt over mijn geheugen, ik vergeet helaas nooit wat, maar ook over mijn vaders afkeer van liedjes. Daar had hij namelijk helemaal geen tijd voor, voor dingen als plezier maken. Mijn vader werkte altijd en ook dat was logisch want mijn moeder was er wel, maar ook weer niet echt.
‘Kijk Lena,’ legde hij dan uit, ‘ik moet centjes verdienen voor het eten en het huis, maar ik heb ook de verantwoordelijkheid voor jullie.’ Ik begreep al heel snel wat dat betekende, want mijn vader regelde alles voor mijn moeder en mij en voor het huis en zelfs voor het huishouden en ondertussen propte hij mijn hoofd vol met regels zodat hij daarna zo min mogelijk tijd aan me hoefde te besteden. Heel efficiënt. Dat is misschien de beste manier om mijn vader te beschrijven: efficiënt. In het begin werkte het systeem alleen nog niet volmaakt. Perfectie is een ander woord dat erg van toepassing was op mijn vader. Ik weet nog dat toen ik precies vijf jaar en zeven maanden oud was, ik opeens midden op een zebrapad stilstond en echt niet meer wist of ik terug of verder moest. Hier waren twee conflicterende regels van toepassing. Bij oranje moest je snel doorlopen. Bij rood moest je terug als je nog voor de helft was en hard doorrennen als je al over de helft was.
Ik was precies op de helft toen het rood werd en wist niet meer wat ik moest doen, dus bleef ik staan. Ook toen de auto’s gingen toeteren. Alleen als ik stilstond zou ik geen regel overtreden en dus geen straf krijgen. Maar het werd niet groen en er waren steeds meer auto’s die toeterden en mensen op de stoep die met bewegende monden naar me gebaarden, maar ik hoorde helemaal niet wat ze riepen, het leek van heel ver te komen. Ik stond als bevroren. De automobilist van de voorste auto moest me letterlijk naar de stoep tillen zodat hij weer verder kon rijden. Hij was helemaal niet boos. Ik had verwacht dat hij op zijn minst naar me zou schreeuwen over de regel van op de helft van het zebrapad, maar hij vroeg wat er was en hij aaide me zo zacht over mijn haar dat er tranen in mijn ogen sprongen. Toevallig stond ook de buurvrouw op de stoep, die zich over me ontfermde, heel letterlijk door allerlei lichaamsdelen om me heen te draperen. Gelukkig beloofde ze me mijn vader niets te vertellen en ik nam me voor om hem later te vragen hoe de regel luidt als het stoplicht halverwege op rood springt.
Soms moest ik zelf regels verzinnen, maar dat was niet meer dan het naar eigen inzicht combineren van mijn vaders regels en als ik me daarbij zijn ogen voorstelde, wist ik of ik een goede uitkomst had bedacht. Vaak had dat te maken met mijn moeder. Als ik tussen de middag uit school kwam, was mijn vader natuurlijk op kantoor. Mijn moeder maakte altijd boterhammen, maar soms kwam dat er niet van. Dan zat ze in haar ochtendjas voor de kachel en later, toen mijn vader eigenhandig alle kachels had vervangen voor centrale verwarming, zat ze in de keuken op de grond tegen de radiator. Op die momenten smeerde ik mijn eigen boterhammen, ook al moest ik daarvoor tegen de regels in gebruik maken van de kaasschaaf en het scherpe mes. Ik praatte op mijn moeder in om aan tafel te komen en ook een boterham te eten en soms ging ik, ook tegen de regels in, naast haar op de grond zitten. Ik deed echt mijn best om mijn moeder op te vrolijken, maar het gebeurde regelmatig dat ik ’s middags uit school kwam en ze nog steeds tegen de radiator aan hing alsof ze helemaal niet had bewogen. Wel zorgde ze er altijd voor dat ze was aangekleed voordat mijn vader thuiskwam. Ik had dan al boodschappen gedaan voor het avondeten. Mijn moeder hoefde mij geen regels te geven. Ze wist zo wel dat ik hier niets van aan mijn vader zou vertellen, ook al vroeg hij er naar.
Het was vaak erg handig, al die regels in mijn hoofd, want als ik bijvoorbeeld mijn brood sneed wist ik dat het korstje naar me toe moest liggen, want dan kon je veel makkelijker snijden en als er bezoek was en er stonden allemaal lekkere hapjes op tafel, hoefde ik mijn vaders ogen niet te zien om te weten dat ik maar twee keer mocht pakken. We hoefden ook nooit ruzie te maken over het naar bed gaan, acht uur was tenslotte acht uur, ook toen mijn leeftijdgenoten allang zelf bepaalden hoe laat ze gingen slapen. Ik kon ook niet wachten om ‘dank u wel voor het spelen’ te zeggen. Dat zat voor in mijn hoofd. Als ik met een vriendinnetje mee naar huis ging, zei ik dat al vaak bij binnenkomst, dan had ik het maar gehad en kon ik lekker m’n gang gaan.
De vakanties waren het leukst. Ik kreeg survival tips en mijn vader had even geen werk en huis om verantwoordelijk voor te zijn, hij had alleen mij en mama en ons kon hij wel aan. Meestal gingen we wandelen in de bergen. Mijn moeder ging niet mee, zij bleef in het dal bij het zwembad zitten met een magazine. Ze hield niet van bergen, daar kreeg ze nog meer hyperventilatie van dan thuis, omdat ze zich letterlijk opgesloten voelde. Toch gingen we er elk jaar weer heen. Mijn vader vond mijn moeder zwak en toen ik wat ouder werd, zei hij dat ook tegen me. Daarvoor wist ik het trouwens ook wel - alsof mijn slaapkamer geluidsdicht was! Ik vond mijn moeder dus ook zwak en als we samen klommen, steeds hoger en moeilijker, dan was ik heel gelukkig.
‘Lena, als je wandelt’, zei hij zo vaak dat ik het nu nog steeds bij elke stap die ik zet, hoor, ‘gaat het erom je beenspieren goed te gebruiken. Als je stijgt, gebruik je alleen de punten van je voeten en dus je kuiten. Bij het dalen moet je altijd licht door de knieën en gebruik je vooral je bovenbeenspieren’. Ik maakte er vaak een spelletje van, en riep de juiste regel al hardop voordat mijn vader iets kon zeggen. Hij keek dan zo blij en tevreden dat ik het beeld van mijn moeder, hijgend beneden in het dal, helemaal vergat.
Vanaf dat ik een jaar of veertien was, maakten mijn vader en ik serieuze klimtochten en hadden we ook een professionele uitrusting bij ons met touwen (‘Lena, het touw is je roadmap terug naar huis’), zekeringen (‘Altijd dubbele zekeringen, Lena, nooit enkele’), handschoenen natuurlijk (‘Nooit, nooit, je handschoenen uittrekken als het kouder is dan min twintig’) en zelfs een tentje voor langere tochten (‘Zonder tentje niet slapen, Lena, want het wordt je dood’). Ik had allang geleerd om altijd minimaal drie steunpunten te houden als je klimt en met je buik naar de berg te staan. Die ene keer dat ik dat niet deed - niet omdat ik het was vergeten, want dat is onmogelijk met die stem in mijn hoofd, het leek me gewoon sneller om het anders te doen - staat in mijn geheugen gegrift. Mijn vader schreeuwde zo hard en boos, omdat hij schrok vanwege het niet nakomen van de regel natuurlijk of misschien van de kans dat ik zou kunnen vallen, dat ik bijna alsnog van de richel denderde. Zijn stem galmde nog lang na tegen de wanden van de Bettmerhorn. Ik weet zeker dat we andere klimmers ook hebben laten schrikken en hoewel ze dat later niet tegen ons gezegd hebben, heb ik wel hun blikken gezien die avond in de hut. Vreemd genoeg durfde niemand ooit tegen mijn vader in te gaan. Daarna leek hij zo teleurgesteld in me dat ik het gevoel had weer helemaal van vooraf aan te moeten beginnen. Hoe goed ik ook mijn best deed, hoe zeer ik ook alle regels in mijn hoofd stampte, er gebeurde altijd wel iets waardoor ik weer helemaal opnieuw moest beginnen als een soort spelletje ‘mens erger je niet’ dat ik onmogelijk kon winnen.
Rond die leeftijd hoorde ik ook de regels die jongens betroffen. Dat waren de enige regels die wat minder direct waren en hij begon er ook te vroeg mee, zodat ik ze in het begin helemaal niet begreep. ‘Hou het speels, Lena, hou het speels’, dat zei hij altijd en het was ruim twee jaar later dat ik dacht ‘oh, dat bedoelde, hij’, maar toen was het natuurlijk te laat. Gelukkig was het de baas van het HEMA-filiaal waar ik vakantiewerk deed (‘Heel goed voor je algemene ontwikkeling, Lena, om te werken en je eigen geld te verdienen, dan leer je wat het waard is’) en niet iemand waar ik verliefd op was. Helaas kon ik sindsdien zelfs niet naar een jongen kijken die ik wel leuk vond, of ik hoorde zijn stem zeggen: ‘Hou het speels, Lena, hou het speels.’
In het jaar dat ik achttien werd, was er een jongen die ik erg leuk vond. Hij zag mij ook wel zitten, maar ik wist niet hoe het verder moest. Hij wilde met me zoenen en later zei hij dat ik me niet ongerust hoefde te maken, er waren helemaal geen regels en het zou allemaal vanzelf goed komen. Robert had veel geduld en die zomer wilde hij met me op vakantie. Ik schrok van het idee, want tot dat moment was ik alleen nog maar met mijn ouders op reis geweest en later alleen met mijn vader. Ik besloot tegen mijn vader te zeggen dat dit de laatste vakantie samen was en tegen Robert dat ik al had afgesproken om te gaan klimmen, maar graag met hem aan het einde van de zomer weg wilde, vlak voordat de colleges zouden beginnen. Robert vond het wel een stoer idee, een klimmende vader en dochter en was allang blij dat we in ieder geval een datum hadden geprikt. Mijn vader vond het minder leuk dat dit onze laatste tocht samen zou zijn. Ik kon het aan hem merken. Hij zei het niet en hij vroeg zelfs belangstellend naar Robert en wanneer hij hem eens kon ontmoeten. (Hij zei geen ‘we’, terwijl hij toch niet wist dat mijn moeder hem al gezien had. Robert was op de thee gekomen en dat was heel gezellig geweest.) Ik merkte dat mijn vader soms afwezig was en ik was telkens de eerste die de regels hardop memoreerde. We hadden omdat het de laatste keer was een heel spannende klim uitgekozen, op de Alconcagua in Argentinië. Het is met zijn 6962 meter de hoogste berg van Zuid-Amerika en zelfs de hoogste berg ter wereld als je de Himalaya niet meerekent. Geen berg voor doetjes, maar dat waren we ook niet, mijn vader zeker niet. We kozen voor een van de klimroutes aan de zuidwestelijke kant van de berg die we met z’n tweeën op konden. De noordkant was voor wandelaars zoals we minachtend vaststelden en de zuidkant was voor de echte professionals. We klommen wel eens in teams maar mijn vader vond dat niet prettig, want dan kon hij niet de teamcaptain zijn (‘Verander tijdens een klim nooit de hiërarchische verhoudingen, Lena, de baas is echt de baas’) en als wij samen klommen, was daar uiteraard nooit discussie over. De tocht voelde fysiek ook zwaarder dan we gedacht hadden, waarschijnlijk doordat de luchtdruk steeds lager werd en op een gegeven moment slechts veertig procent was van die op zeeniveau.
‘Als het weer omslaat, meteen naar beneden, no matter what,’ zei ik hardop toen ik opeens een enorme formatie donkere wolken aan zag komen en ik draaide me om naar mijn vader. Deze tocht klom ik voor het eerst vaker voorop. Ik zag hem met de voor hem zo bekende frons naar de wolken turen. ‘Omkeren, Lena, we gaan als de donder terug,’ zei hij en hij voegde de daad bij woord. Wat er toen gebeurde, heb ik later vele malen opnieuw beleefd en nog steeds droom ik er over. Mijn vader zondigde tegen de belangrijkste klimregel. In zijn haast om terug te keren had hij niet op drie punten grip. Ik zag hem staan, met een hand en een been op de richel en de andere voet en hand zoekend naar houvast die ze niet vonden en omdat hij op dat moment meer met zijn rug dan met zijn buik tegen de wand stond gekeerd, verloor hij zijn evenwicht en viel. Hij keek me even aan met een verbaasde blik alsof hij zeggen wilde: ‘Dat kan mij toch niet overkomen?’ Maar het overkwam je wel, pa. Onmiddellijk daarna hoorde ik hem mijn naam roepen. Ik keerde me ook om, voorzichtig, volgens de regels, en klom een stukje terug. Ik keek over de rand en zag meteen dat het mis was. Hij zat op een overhangend stuk rots niet heel ver onder de richel waarop ik stond, maar zijn rechterbeen stak raar alle kanten op. Op zeker drie plekken gebroken en vreemd genoeg was hij losgeraakt van het touw. In paniek kwamen alle regels tegelijk in me op en wist ik even niet meer wat ik moest doen.
Toen werd alles heel rustig om me heen en begreep ik precies wat er moest gebeuren.
‘Pap, gaat het, wat heb je nodig?’ Regel 1: als iemand in gevaar verkeert, helpen als je kan.
‘Lena, gooi het touw naar beneden, dan trek ik mezelf omhoog.’ Ik bespeurde de angst in zijn stem. Dat had ik nog nooit gehoord.
‘Pa, je been. Je kunt niet op je been staan. Je haalt het nooit en ik kan je niet tillen’. Regel 3: een lijk begraven als dat kan, maar het nooit meenemen.
‘Ik haal hulp. Ik moet nu terug, want het weer slaat om.’ Mijn stem klonk scheller dan normaal.
‘Wacht, Lena’, hij klonk nu echt in paniek. Ik hoorde alle gradaties van angst en onmacht die ik in de afgelopen achttien jaar zelf ook had beleefd en werd nog rustiger dan ik al was. Bijna zo ijzig als de lucht om me heen.
‘Pap, ik denk dat het gaat sneeuwen. Hier heb je de tent. Sla hem om je heen, maar probeer niet in slaap te vallen. Ik ga hulp halen.’ Regel 2: breng niet je eigen leven in gevaar om dat van een ander te redden. Geef hem hooguit iets om het leed te verzachten.
‘Nee, Nee!, Lena, laat me niet achter. Lena, ik red het wel met dat been. Trek me er uit. Nu!’
Maar ik luisterde niet. Later zal ik zeggen dat hij me had aangemoedigd hulp te halen, terwijl ik hem eruit had willen trekken, zodat hij als een held de klimmersannalen in kon en niet als een lafaard die smeekte om zijn leven. Ik ben via een grote omweg teruggegaan. De politie heb ik verteld dat ik overvallen werd door het slechte weer en me door paniek niet goed meer kon oriënteren. Ik moest zo veel mogelijk tijd zien te rekken want het weer was wel slecht, maar een barre nacht in de vrieskou zou hij wel overleven. Dat moest ik trouwens zelf ook zien te doen en de tent had ik bij hem achtergelaten. Veel lager vond ik een grotachtige spelonk waar ik half zittend, half hangend de nacht heb doorgebracht. Het was geen pretje want de stem van mijn vader klonk overal. Ik weet tot op de dag van vandaag niet eens of ik die stem echt hoorde of alleen in mijn hoofd. Ik kende hem als geen ander, misschien nog wel beter dan mijn moeder hem kende. Tijd rekken.
Toen ik eindelijk terugkwam bij het vertrekpunt was ik natuurlijk volkomen in paniek. Iedereen begreep dat en er was een man van de organisatie die zachtjes vroeg ‘gaat het meisje’ en me nog zachter over mijn haar streek. Dat was het moment dat de tranen begonnen te stromen. Na een tijdje heb ik de reddingsploeg op weg gestuurd. Later bleek dat ik niet echt scherp de coördinaten van onze onheilsplek had doorgegeven, maar ook dat begreep iedereen. Mijn moeder misschien nog het beste. Die zei dat ik er niets aan kon doen en dat heeft ze wel honderd keer herhaald. Ik kon er ook niets aan doen, want toen ze hem vonden, lag hij niet waar ik hem achter had gelaten, maar verder naar beneden. Zoals ik had verwacht was hij onrustig geworden toen het te lang duurde naar zijn zin en had hij geprobeerd naar de bovenste richel te klimmen. Met een op drie plaatsen gebroken been en zonder touw. Iedereen zei later dat als hij was blijven zitten waar hij zat met zijn tent en de waterfles, hij het zeker had overleefd.
Na de begrafenis knipoogde mijn moeder naar me en zei: ‘Zo, Lena, vanaf nu hoeven we nooit meer de bergen in en kunnen we doen wat we willen’. Dat zei ze met een opgewektheid die ik vroeger vaak tevoorschijn probeerde te praten, maar hoogst zelden zag. Het duurde lang voordat de opgewektheid bij mij terugkeerde en het gaat nog heel lang duren voordat alle regels uit mijn hoofd verdwenen zijn. Ik moet ze eerst, denk ik, een voor een zien te breken.
Dit verhaal is in 2012 gepubliceerd in nummer 4 van het tijdschrift De Gids. Mirjam Bonting werd daarmee de winnaar van de Nieuw Proza Prijs 2012.
Uit het juryrapport:
“ ‘Volgens de regels’ van Mirjam Bonting is een psychologisch knap verhaal, laconiek verteld en intrigerend vanaf de eerste zinnen: “De ontelbare regels van mijn vader dienen zich altijd op het juiste moment aan. Nooit verzaken ze, zelden verdwijnt er een en nooit komt er meer een bij.” Een laatste bergbeklimming door vader en dochter eindigt met een dodelijke val van de vader. Deze val, een elementaire fout, blijkt van bevrijdende betekenis voor de dochter en haar moeder.”