BulkBoek BesteKorteVerhalen (dit is een pilot)
Oek de Jong
Lees voor 🔊
     Oek de Jong 
     Rita Koeling


Ik kon wel huilen. Zonder pardon keurde juffrouw Groen mijn tekening van Het Poollandschap af. Je moet er nog een paar dingetjes aan verbeteren, zei ze. Maar hoe kon ik nu nog iets verbeteren aan een tekening waarin ik al weken en weken aan het verbeteren was, die vol zat met zwarte vegen van het gummen, en waarin je, als je goed keek, naast die ene ijshut nog drie halve kon ontdekken, naast die ene kajak boven water nog een andere onder water en naast die twee zeehonden nog wel acht andere, in diverse staten van mislukking? Het was onmogelijk. En tot overmaat van ramp schoof ze ook nog eens, terwijl ik slungelig bij haar tafel stond, een briefje naar me toe met de woorden: Wil je straks even nablijven? 
   Ik kon wel huilen, maar ik hield me groot. Zo nonchalant mogelijk, en met een grote omweg, slenterde ik door de klas naar mijn bank en smeet het schrift erop, half over het voorbeeldenboek met dat Poollandschap. Ik ging zitten en maakte gedurende enkele minuten nog wat loze, schetsende bewegingen boven mijn schrift. Toen gaf ik er de brui aan. Ik klapte mijn schrift en het voorbeeldenboek dicht, strekte demonstratief mijn onderarmen over de bank, legde mijn hoofd erop en sloot mijn ogen. Een kwartier lang, tot de bel ging, vocht ik tegen mijn tranen en verlangde ik hevig naar huis, naar mijn donkere kast, waar ik met niets en niemand iets te maken had. 
   Juffrouw Groen kwam het lege lokaal binnen. Ik zat losjes boven op een bank en begon zo rustig mogelijk met mijn zakdoek de glazen van mijn brilletje te poetsen, dat ik daartoe al enige tijd gereed had gehouden. 
   'Zo, die dag zit er weer op,' zei ze zuchtend en ze veegde vermoeid een paar slierten haar achter haar oren. Ik slaagde erin haar mat en ongeïnteresseerd aan te kijken. 
   'Ik moet nog even een paar opstellen nakijken, dan ben ik klaar. Maak jij ondertussen maar even de schoteltjes onder de planten schoon, dat moet nodig eens gebeuren: 
   Ze liep naar het fonteintje bij de deur van het lokaal. 
   Daar draaide ze zich om en riep lachend: 'Of vind je dat soms meidenwerk?' 
   Ik vond dat inderdaad meidenwerk, maar ik wilde me niet laten kennen. 
   'Kamme niet schelen,' antwoordde ik. 
   Ik zette het brilletje op mijn hoofd, propte de zakdoek weg en wipte met een lenig sprongetje van de bank. Juffrouw Groen kwam naar me toe. Ze keek me een ogenblik aan, reikte me toen met een ironisch glimlachje een natte doek aan en ging aan haar tafel zitten. Ik slenterde naar de ramen en zette de planten naast hun schoteltjes om de bruine kringen eraf te kunnen vegen. 
   Alles aan juffrouw Groen was even mooi. Dat kon je goed zien als we gymnastiek hadden en zij een nauwsluitend tricot droeg. Maar het mooiste vond ik haar levendige ogen. Ze was nerveus, lachte veelvuldig en was een enkele keer erg somber. Al vanaf de tweede week dat ik in de vijfde klas zat, was ik in haar ban. In die week was ze op het eind van een middag in tranen uitgebarsten, omdat het al de hele dag een puinhoop was geweest in de klas en omdat alles haar tegenzat: alle krijtjes braken in haar handen, ze was steeds de bordenwisser kwijt, ze maakte een scheur in een landkaart en stootte verscheidene malen haar knie en haar hoofd. Door zomaar te gaan huilen, stal ze mijn hart. 
   Ik was weg van haar, maar desondanks hield ik haar op een afstand. Als ze naar me keek, staarde ik haar apathisch, met halfopen mond aan. Als ze me iets vroeg, antwoordde ik mompelend en nauwelijks verstaanbaar. Als ze me iets uitlegde werd ik ongeduldig en zei dat ik het allang begreep. Ik was als de dood dat ze zou ontdekken dat ik haar graag mocht. 
   De enige manier waarop ik mijn liefde toonde was door haar jasje te besnuffelen. Ze had een zacht, reebruin suède jasje. Iedere keer als ik van de wc kwam, sloop ik naar dat jasje aan de kapstok van het onderwijzend personeel. Ik duwde mijn hoofd er helemaal in weg en snoof de geuren van het jasje op. 
   Terwijl ik daar bij de vensterbank de schoteltjes schoonmaakte, rook ik de voorjaarslucht die door een open raam naar binnen woei, ik hoorde kinderen spelen op het schoolplein, en een ogenblik zon ik op een ontsnappingspoging. Ik gluurde naar het open raam. Even klauteren, een sprong, kruipen door de rozenbottelstruiken, vijf minuten rennen en ik zit veilig in mijn kast, dacht ik. Maar ik vermande me en bleef. 
   Ik rekte de schoteltjesschoonmaak zo lang mogelijk, maar ten slotte was ik toch echt klaar. Ik liep naar het fonteintje en gooide van vijf meter afstand de natte doek erin. Het ding kletste op de rand, gleed naar de grond, maar bleef toch hangen - de vernedering om ernaartoe te moeten lopen, me te moeten bukken en hem op te rapen bleef me bespaard. Ik begaf me aarzelend naar juffrouw Groen, met mijn handen in mijn zakken. Ik keek haar van opzij aan en wilde niets liever dan op haar schoot kruipen, een arm om haar hals slaan, haar fluisterend zeggen hoe lief ik haar vond en haar vertellen over de heerlijk-prikkelende geur van mottenballen die je in mijn kast rook en die ik dikwijls zo diep inademde dat ik er bedwelmd van raakte. Maar ik beheerste me en slaagde erin om weer met een lenig sprongetje op de bank te wippen. 
   'Ben klaar; zei ik. 
   'Ben ook zo klaar; antwoordde ze met dezelfde doffe stem als ik, en ze keek meteen daarna op. 'Luister, er zijn vijf opstellen met een tien. Als jij nu even plaatjes in die schriften plakt, dan kijk ik ondertussen het laatste opstel na.' 
   'Mij best.' 
   Ik ging in de bank recht voor haar tafeltje zitten met de schriften, een potje lijm, een kwastje en het blikken sigarendoosje met plaatjes van prinsen, droevig kijkende kikkers, goudgelokte prinsessen en dergelijke. Ik plakte plaatjes in vier schriften. 
   Het laatste schrift was van Rita Koeling. Ik plakte er een plaatje in en wilde het al dichtslaan, toen mijn oog op de titel van het opstel viel: 'De jongen die altijd zo diep zuchtte'. Al mijn haarwortels begonnen te prikken. Ik las de eerste regel, de tweede en daarna het hele verhaal. 
   Het ging over mij. Zuchten, diep en hoorbaar zuchten, deed ik sedert enige tijd op de gekste momenten. De zucht ontsnapte me. Zonder het te merken zoog ik mijn longen vol, mijn borst zette uit, bleef even in die gezwollen toestand en plofte dan in elkaar. De lucht werd met kracht naar buiten geperst, en daarbij ontstond een zachte klaaglijke toon. Wanneer het precies begonnen was weet ik niet, wel wanneer het verdween: na een vijf minuten durende lachaanval. Mijn vader en moeder besteedden er geen aandacht aan. Maar mijn klasgenoten vonden het zuchten leuk, ze grinnikten erom en keken me nieuwsgierig aan. Ikzelf vond het alleen maar beschamend. 
   'Hé!' 
   Ik schrok op. 
   'Moet je daar nu niet heel diep van zuchten, van zo'n mooi opstel?' 
   Ze keek me spottend aan. 
   'Waarom zucht je nou niet even? Toe, laat eens horen!' 
   Ik staarde haar aan met een kop als vuur, niet in staat iets te zeggen. Ze steunde haar kin in haar handen, haar stem werd zacht en vertrouwelijk. 
   'Vertel 'ns, waarom doe je dat eigenlijk? Ik hoor het al een tijdje en wil graag weten waarom je dat doet. Heb je verdriet?' 
   Ik schudde mijn hoofd. 
   'Waarom dan? Voor de grap?' 
   'Ik doe het niet met opzet; fluisterde ik met schorre stem. 'Het gaat vanzelf.' 
   Juffrouw Groen sprong op. 
   'Je zucht helemaal vanzelf, je kunt er niets aan doen!' riep ze. 'Rarara, hoe kan dat?' 
   Ze pakte haar tas van de grond, stak haar hand erin en zocht zenuwachtig naar iets wat ze zo gauw niet vinden kon. 'Ik vind het vervelend om niet te begrijpen waarom je dat doet. Vertel het me en dan praten we er nooit meer over.' 
   Ik zweeg. Wat moest ik nog zeggen? Haar hand dook op uit de tas met een pakje sigaretten. 
   'Of moet ik denken dat je een flauwe grappenmaker bent, zo'n joch dat de aandacht wil trekken en eeuwig en altijd hetzelfde grapje maakt?' 
   Ze schoof een sigaret tussen haar lippen. De eerste lucifer brak toen ze de kop op het strijkvlak van het doosje zette, de tweede vlamde op. Ze stak de sigaret aan, blies de lucifer uit met de rook van haar eerste trekje, zocht naar een asbak die er niet was en wierp de lucifer toen driftig op haar tafel. Ik keek haar met grote ogen aan: ze rookte nooit! Het maakte haar anders. Ze was niet langer juffrouw Groen die je sommen nakeek of in een nauwsluitend tricot over een evenwichtsbalk liep, maar een mevrouw, een opgewonden mevrouw. 
   Ze liep naar het raam, ging met haar rug naar me toe staan en rookte, met korte trekjes, onhandig. Het was geruime tijd stil. 
Toen wierp ze haar peuk door het raam naar buiten en liep met driftig tikkende hakken naar de kasten achter in het lokaal. Ze schoof er een open en zocht in een stapel schriften. Ze trok er een uit, kwam naar me toe en wierp het op mijn bank. Ze griste een schaar van haar tafel, bladerde in het schrift en knipte toen met snelle bewegingen de mislukte tekening van Het Poollandschap eruit. Ze verfrommelde de tekening tot een prop. Daarna nam ze mijn kin tussen duim en wijsvinger, draaide mijn hoofd naar zich toe en zei: 'Omdat ik je zo graag mag.' 
   Ik sloeg mijn ogen neer en trok met een kort rukje mijn hoofd los. 
   'Waarom doe je toch altijd zo onverschillig tegen mij!' riep ze. 'Vind je me niet aardig?' 
   Ze schoof naast me in de bank, trok het brilletje, waar ik weer mee zat te klooien, uit mijn handen, legde het op haar tafel en sloeg een arm om mijn schouder. Ik voelde een zachte borst tegen mijn schouderblad, ik rook de geur die in het suède jasje hing. Haar lange haren vielen naar voren en raakten mijn oor. 
   'Of vind je me niet aardig?' vroeg ze zacht. 'Vind je me vervelend, een kreng?' 
   Ik was geschrokken en zei niets. Opeens nam ze de rand van mijn oor tussen haar lippen, ze zoog erop, trok er zachtjes aan. Haar adem ruiste in wilde golven door mijn oorschelp. 
   'Je vindt me lief, hè? Ja toch? Jij vindt mij ook lief, nietwaar? Ja, hè? Kom, geef me een kusje, hier op mijn wang. Een heel. Klein. Kusje.' 
   Ik trok mijn oor los, draaide mijn hoofd naar haar toe en voor het eerst die middag keek ik haar aan, loensend en wel. En ik wilde haar zoenen, haar alles vertellen over de avonturen die ik met haar beleefde als ik in mijn kast zat, ik wilde haar omhelzen. Maar mijn hoofd draaide zich om, mijn lichaam schoof naar het puntje van de bank. Ik voelde hoe haar arm op mijn schouder verstijfde, harder werd en er ten slotte zwaar en ongemakkelijk op rustte. Ze zuchtte diep, haar adem trilde. Toen trok ze bruusk haar arm weg, schoof uit de bank en zei: 'Ik moet nu weg.' 
   Ze ruimde haar tafel niet op, veegde slechts met twee graaiende bewegingen wat spullen in haar tas. Ze liep naar de deur van het lokaal en hield hem voor me open. 
   Ik stond op en schoof langs haar het lokaal uit. 
   Nadat ze de school deur op slot had gedraaid, wilde ik weglopen. Maar ze greep me bij mijn schouder vast. 
   'Wacht even.' 
   Ze rommelde in haar tas en haalde mijn brilletje tevoorschijn. 
   'Was je vergeten.' 
   Ze zette het op mijn neus en streelde vluchtig met haar handen over mijn haar. Onwillekeurig keek ik naar haar op. Ze liet haar ogen over mijn lichaam gaan, van mijn plastic sandalen tot aan mijn verwarde haren. 
   'Nou, tot maandag.' 
   Ze draaide zich Om en liep naar het fietsenhok. Ik keek haar na. Ik voelde me trots omdat ik het geheim niet had prijsgegeven, maar tegelijkertijd ook bedroefd, juist omdat ik het niet had prijsgegeven. 
   Thuis, in mijn kast, kwam aan alle verwarring snel een eind. Ik schoof de herinneringen aan mijn angst, mijn zwijgen en haar onbegrijpelijke opwinding opzij en stelde me voor dat we in een boomgaard waren, onder hoge appelbomen, dat zij met haar lippen aan mijn oor trok en me onder haar jasje verborg. Daarna dacht ik aan Rita Koeling en aan het gewichtige feit dat ze een heel opstel aan me had gewijd. 
   Op maandagochtend werd ik wakker met een vage opwinding in mijn lijf. Ik trok de gordijnen open en sloop naar de badkamer om me te wassen. Terug op mijn kamer begon ik me haastig aan te kleden, en dat kostte me de grootste moeite. Ik kon mijn bloes maar half dichtkrijgen, de knoopjes van mijn gulp waren helemaal onhandelbaar, met sokken aan kon ik mijn voeten opeens niet meer in mijn sandalen krijgen - dan maar zonder sokken - en toen ik dan eindelijk min of meer in de kleren zat, kon ik mijn bril niet vinden, terwijl die toch, zoals altijd, met zijn pootjes onder zich gevouwen op de stoel naast mijn bed lag. Ten slotte was ik tien minuten tevergeefs aan het ploeteren om met een kam die slag in mijn natte haar te leggen. 
   Er was nog niemand beneden. Ik drentelde door de kamer, de keuken, de gang, ging zitten, stond weer op, kreeg plotseling jeuk, wrong me in bochten om me te krabben, probeerde te pissen, kreeg er geen druppel uit, en rende toen zonder iets te eten het huis uit. Ik draafde naar school en kwam als eerste op het plein, hetgeen ik altijd iets bijzonders vond: er al zijn, terwijl alle anderen nog moesten komen. De anderen kwamen. Met steeds meer anderen moest ik het schoolplein delen, tot het gevoel van het te moeten delen verdween. Ik wachtte en ik schrok toen ik haar eindelijk zag: Rita Koeling. Ik ving haar met mijn ogen en liet haar niet meer los. 
   Ter wille van juffrouw Groen lette ik op mijn ademhaling en probeerde het zuchten te voorkomen. Maar na het speelkwartier ontsnapte me een zucht. Ik dook in elkaar en gluurde naar juffrouw Groen: ze keek me glimlachend aan. Mijn ogen zwenkten en rustten weer op Rita's magere meisjesrug. Ieder zat over zijn werk gebogen, en ik stond op het punt om hetzelfde te doen, toen ze haar hoofd omdraaide en me over haar schouder een blik toewierp. Een ogenblik keek ik haar aan. Toen kwam de verlegenheid als een warme vloed in me op. 
   Een tijd lang staarde ik zonder een vin te verroeren naar het ruitjespapier van mijn rekenschrift en liet de storm in mijn hoofd uitrazen. Langzaam maar zeker ontstond er kalmte en helderheid. Ik werd lichter en lichter en ten slotte verhief ik me met een klein schokje in de lucht, ik voelde geen gewicht meer, ik zweefde. 
   De volgende dag klampte ze me aan. Het was na schooltijd. Ik was op weg naar huis en keek naar de grond: ik telde het aantal trottoirtegels dat ik met mijn voeten aanraakte. Bij de driehonderdzoveelste tegel ontmoette ik twee benen, herkende direct haar sokken en bleef stokstijf staan. 
   'Dag,' zei ze. 
   Ik krikte mijn hoofd omhoog en keek haar zomaar opeens van vijftig centimeter afstand in het gezicht: Rita Koeling, het meisje met de donkere ogen en het donkere halflange haar, dat ze borstelde met een roze borsteltje, het tengere en levendige meisje, dat al oorbellen droeg en aan haar vingers ringetjes met rode, paarse en gifgroene steentjes, het enige meisje uit de klas dat van voren niet meer helemaal plat was als een jongen: als ze een strak truitje droeg zag je twee kleine spitse welvingen; het meisje dat zich door jongens uit de zesde liet zoenen in de bosjes achter het fietsenhok, dat in de weekends jurken droeg van een oudere zus, haar benen in nylonkousen gehuld, en op zaterdagavond naar 'liefdesfilms' in de bioscoop ging. Ze stond vlak voor me en had me gewoon gedag gezegd. Ik wilde wat terugzeggen, maar er schoot iets in mijn keel. Ik slikte en slikte, maar kreeg het niet weg. Ze sloeg mijn krampachtig gedoe enkele ogenblikken gade en zei toen: 'Waar ga je heen?' 
   Ik tilde mijn arm op en wees in de richting van mijn huis. We zwegen. Ze liep langzaam over het trottoir. Ik zette moeizaam het ene been voor het andere en slaagde er net in om gelijke tred met haar te houden. 
   'Mijn broer is thuisgekomen,' zei ze. 
   'O.' 
   'Wil je hem zien?' 
   Ik zweeg, want ik wist niet of ik deze vererende uitnodiging aan durfde te nemen. 
   Na een tijdje vroeg ik: 'De broer met de tatoeage?' 
   'Ja die,' 
   Hij was dus echt een broer van Rita, de jongeman die zich verleden zomer in al zijn fysieke glorie in het zwembad had vertoond en sedertdien nog geregeld in onze gesprekken opdook. 
   'Nou, wil je hem zien? Hij blijft niet lang.' 
   'Oké,' zei ik, 'oké.' Het leek me een woord uit de film. Ze gaf een kort blij gilletje en rende voor me uit. Ik strompelde achter haar aan op mijn nog steeds enigszins verstijfde benen. 
   
De broer lag in een piepklein achtertuintje en nam zowat het hele grasveld in beslag. Hij was midden twintig en heel groot. Hij lag op zijn rug in de zon, de zeemanbroer, een fles bier onder handbereik, en las in een beduimeld boekje, dat tevens diende om zijn gezicht te beschaduwen. We stelden ons op aan zijn voeten. 
   'Freddy,' zei Rita, 'dit is mijn vriend.' 
   Hij keek een ogenblik naar me langs zijn boekje, niet onvriendelijk, wuifde even met zijn hand en verdiepte zich toen weer in zijn lectuur. Rita voerde me enkele malen zwijgend om de uitgestrekte kolos, zodat ik hem van alle kanten kon bekijken. Daarna hurkte ze naast zijn hoofd, haar jurk over haar knieën trekkend. 
   'Freddy, mag ik het hem laten zien?' 
   'Ga je gang,' bromde hij, 'maar hou het kort, schatje.' 
   Rita wenkte me. Ik hurkte naast zijn borstkas. Met haar beringde vingers maakte ze behendig de knoopjes van zijn uitheems uitziende bloes los. De tatoeage verscheen - de tatoeage die ik in het zwembad alleen van een afstand had gezien, bewegend op de borsthuid. In het midden zag ik een schoener, vol getuigd, met een schuimende boeggolf. Links en rechts kronkelden zich twee naakte vrouwen. Onder het schip bevond zich een octopus die zijn tentakels rond het schip en de naakte vrouwen had geslingerd. Rita liet me enkele minuten rustig kijken en begon toen op een geroutineerde manier te vertellen waar de tatoeage was gemaakt, hoe lang het karwei had geduurd en hoeveel pijn Freddy ervoor had moeten lijden. 
   'Genoeg meid, genoeg,' zei hij. Rita staakte haar uitleg. 
   'En laat mijn bloes maar open.' 
   Een tijd lang zaten we zwijgend naast de zeeman. Ik durfde niets te zeggen en keek naar zijn rustig deinende borst. Ik zag hoe de octopus zich op het ritme van zijn ademhaling uitrekte en weer in elkaar kromp. Rita haalde een nieuwe fles bier, ze hield hem vast en telkens als haar broer er zijn hand naar uitstrekte stopte ze hem erin. 
   'Vraag hem maar eens iets,' fluisterde ze in mijn oor. Ik bedacht een vraag. 
   'Wat is het verste waar u geweest bent?' 
   'De Galapagoseilanden,' zuchtte Freddy. 'Nog meer vragen, jochie?' 
   Ik beschouwde dit als een aanmoediging en bedacht een nieuwe vraag. Maar voordat ik hem had kunnen stellen, zei hij: 'Nee? Nou, dan gaat de bezienswaardigheid maar eens pissen.' 
   Grinnikend verhief hij zich, sloeg met zijn vlakke hand op zijn ontstellend blote buik en liep het huis in. 
   Er ontstond opnieuw een drukkende stilte. We wisten geen van beiden wat we moesten doen, staarden verlegen naar de afdruk die het lichaam van de broer in het gras had achtergelaten en wensten, geloof ik, allebei dat hij daar was blijven liggen. Rita stond op, sprong over het geplette gras, en weer terug, en riep: 'Nu gaan we mijn kamer bekijken.' 
   Ik wilde liever naar huis. Maar ik stemde toch toe. 
   Haar kamer was klein en zag uit op de tuintjes, schuren en heggen achter de huizen. Ze deelde hem met haar oudere zus, die Gerda heette. Er stonden twee bedden, vol met kussens. Daartussen waren een salontafel met een glazen blad en twee rode fauteuiltjes geplaatst. Aan de wand tegenover het raam een wasbak, overladen met potjes, flesjes, tubes, kammen, borstels, haarklemmen, stukjes zeep en propjes watten. Boven de wasbak hing een driedelige spiegel, waarop met lipstick het woord LOVE was geschreven. Dat is ook een woord uit de film, dacht ik, en ik prentte het in mijn geheugen. Overal slingerden kledingstukken: jurken, slipjes, nylonkousen, en op het bed van Gerda lag een bh. Ik voelde me niet op mijn gemak. 
   Rita liep naar een van de fauteuiltjes, trok haar rok strak tegen haar achterwerk en ging zitten. Ze wees mij het andere fauteuiltje toe, alsof ik op visite was. Ik bleef staan. Ik zag de broer op het grasveld liggen, hoorde een paar jongens over de paadjes tussen de heggen en schuurtjes rennen. Ik bezag de tientallen uit tijdschriften geknipte foto's van filmsterren, die naast de spiegel en boven de bedden op het behang waren geprikt. Opeens wist ik een goede vraag. 
   'Jij wilde toch bij de film?' 
   Ze kreeg een kleur en knikte. 
   'En wanneer ga je dan bij de film?' 
   'Ik denk dat ik erbij ga als ik zo oud ben als Gerda.' 
   Ik knikte, alsof het me volkomen duidelijk was. Het werd weer stil. We begluurden elkaar. Toen fluisterde Rita: 'Hé, zucht' ns. Zoals in de klas.' 
   Ik schudde mijn hoofd en zei dat ik dat niet op commando kon. Daarna legde ik haar uit dat er hoogstwaarschijnlijk een raar dingetje in mijn keel zat, waardoor dat vreemde geluid ontstond. Rita luisterde aandachtig. Ik raakte op dreef en begon van alles te verzinnen over het zuchten. Ik beweerde dat het een afwijking in de familie was, dat een grootvader en een oom het ook hadden. Ik behandelde het onderwerp met grote ernst en probeerde tijdens het praten de grote mensen na te doen, dat wil zeggen mijn vader. Ik nam mijn brilletje van mijn hoofd en zoog af en toe op een van de pootjes, net zoals hij dat deed. 
   Rita onderbrak mijn betoog. 
   'Dat zuchten is dus een soort zeldzame ziekte,' zei ze met schitterende ogen. In haar opstel had ze het zuchten als een ziekte beschreven en had ze de jongen die altijd zo zuchtte laten opereren. Hij had het overleefd. 
   'Nee,' zei ik met grote stelligheid, 'het is niet een ziekte maar een afwijking, een erfelijke afwijking, zoals dat heet.' 
   Opeens vond ik het gespreksonderwerp niet zo interessant meer. Mijn ogen dwaalden naar de bh. Ik sprong eropaf - het succesvolle verhaal over het zuchten gaf me de moed daartoe -, greep dat opwindende stuk ondergoed, hield het voor mijn borst, wiegelde met mijn heupen en zong er iets bij. Rita moest erom lachen en wipte overeind uit haar fauteuiltje. 
   'Mijn zus heeft ze zó; riep ze en ze hield haar handen twintig centimeter voor haar eigen minuscule welvingen. 
   We keken elkaar aan, ons lachen verstomde. 
   'Het is wel fijn om ze te hebben; zei Rita, 'want iedereen kijkt ernaar: 
   Ik keek naar de grond en liet de bh uit mijn handen op het bed glijden. Rita kwam vlak voor me staan. 
   'Je hebt zulke mooie sandalen; fluisterde ze. 
   'Ja, ze zijn wel aardig; antwoordde ik minzaam en ik bracht snel een hand naar mijn hoofd om de slag in mijn haar te bevoelen. Rita schoof nog dichterbij - de punten van haar schoenen raakten de mijne. 
   'Je bent lief; verzuchtte ze. 
   Ik legde mijn handen op mijn rug en schuifelde achteruit. 
   Rita begon te giechelen. Ze keek me aan met een broeierige uitdrukking in haar ogen. Heel even maakte ze een rondje van haar duim en wijsvinger, schoof haar andere wijsvinger erin en liet hem een paar keer snel op en neer bewegen. Of ik wist wat dat betekende. Dat wist ik. Ik schoof naar het raam en rook de lucht van gekookte aardappelen en gebraden vlees. 
   'Ik moet naar huis om te eten; zei ik haastig. 
   'Oké: 
   Rita liet zich in haar fauteuiltje ploffen. Ik verliet haar kamer, bolderde de trap af en schoot door de gang en de keuken naar buiten. De broer lag nog op het grasveld. Hij had zijn boekje nu bijna uitgelezen. 
   'Ga je nou al weg?' 
   Ik knikte. 
   'Schatje, hè, die Rita,' 
   'Ik geloof van wel, meneer; stamelde ik. 
   Ik stormde over het sintelpad tussen de heggen naar de straat. Thuis kroop ik in mijn kast om alles te overdenken, en om te kalmeren, zodat ze onder het avondeten niks aan me zouden merken. 
   
Ruim vier weken duurde die opwindende en verwarrende droom van verliefd zijn en verkering hebben. Op school hielden Rita en ik elkaar voortdurend in het oog. Wanneer me een zucht ontsnapte gluurde Rita over haar schouder en liet me door haar medelijdende en bewonderende blik weer enkele ogenblikken zweven. We gaven elkaar geheime tekens. We stopten elkaar briefjes toe, waarop ik voorzichtig iets schreef als: 'Weet je nog van gistermiddag? Love, oké!' en zij, doldriest: 'Ik kus je, lieveling!' Rita liet zich tegen mij aan duwen in het gedrang bij het binnenkomen of verlaten van de school, en als we elkaar op het plein tegenkwamen keken we naar de grond en stootten we een zachte kreet uit. 
   Na schooltijd speelde ik de ene dag met mijn vrienden we voerden oorlog met de jongens van een naburige straat en sleepten krijgsgevangenen met hun blote benen door de brandnetels - en de andere dag trok ik op met Rita. We troffen elkaar op een afgesproken plek en gingen naar haar huis - nooit naar het mijne, want ik wilde mijn verkering geheimhouden. We zaten op haar kamer en lagen naast elkaar op het grasveldje achter het huis. Soms gingen we naar de ijssalon van Rita's vader. Er hingen grote spiegels aan de wand, er stonden elegante tafeltjes en stoeltjes, er was een buffet met blinkende ijsmachines, een balkon met een verchroomde balustrade, en er liepen twee diensters rond in een witte jurk met een borstzakje waarop in blauwe letters stond: lJSSALON KOELING. We kregen ijs. Soms moest Rita helpen achter het buffet. Ik installeerde me dan op het balkon en keek vandaar naar de handig manoeuvrerende Rita, vervuld van jaloezie wanneer ze al te aardig was tegen een van de klanten, en ik keek ook naar meneer Koeling, een man met de gestalte van Freddy en de levendige, donkere ogen van Rita. 
   Ik ontdekte de ene nieuwe wereld na de andere. Rita lichtte me in over filmsterren, en beweerde dat ze nooit echte tanden hadden. Ze vertelde me over de films die ze had gezien, over de bioscoop, waar ze nu twee keer in de week naartoe ging met haar broer, als zijn verloofde. Ze sprak over Gerda en zei dat die aan iedere vinger een vrijer had - een uitdrukking waarvan de betekenis me maar niet duidelijk wilde worden. Door Rita leerde ik allerlei symbolen en gebaren kennen die bij 'de liefde' hoorden, een woord dat ze graag en op een geheimzinnige toon of met een giechel uitsprak, maar dat ik niet over mijn lippen kreeg. 
   Rita was lief. Maar soms maakte ze me bang. Ze tutte zich op voor de spiegel, stak haar haren op en zette haar lippen dik in de lipstick. Ze keek naar me met die broeierige blik en ging in een fauteuiltje zitten. Ik moest in het andere plaatsnemen. We sloegen onze benen over elkaar, namen een sigaret uit het doosje op tafel  en deden of we rookten. En dan moest ik zeggen: 'Wat is er toch met je vandaag?' Rita hield haar hoofd schuin, keek me met halfgeloken ogen aan en zuchtte: 'Ik weet het niet, ik voel me zo vreemd: We speelden verder. In het begin vond ik het nog leuk. Het was leuk om van alles te verzinnen. Het ging me goed af. Rita prees me erom en was ervan overtuigd dat ik ook bij de film zou gaan. Maar altijd draaide de scène eropuit dat ik haar moest aanraken of dat zij mij wilde aanraken, en dan viel ik uit mijn rol. Ik raakte in de war. Ik onttrok me eraan of deed slechts lijdzaam wat ze van me vroeg. 
   Afgezien van dat aanraken was het al moeilijk genoeg om met een meisje op te trekken. Bij jongens wist ik vanzelf waarover te praten of wat te doen, maar bij een meisje wist ik dat niet. Ik tastte in het duister, over niets bestond er zekerheid. Als ik bij Rita was, moest ik overal over nadenken. Er waren altijd dingen die ik niet begreep, die me angst aanjoegen, en ik kon me onmogelijk gelukkig voelen - dat kon ik alleen in mijn kast. 
   Alhoewel ik thuis alles verzweeg, had ik toch graag met mijn moeder over Rita willen praten. Maar wantrouwen - een wantrouwen dat ik niet begreep en dat me kwelde - maakte dat onmogelijk. Wanneer ze 's avonds op de rand van mijn bed kwam zitten om nog even te praten, zette ik snel mijn bril af, knipte het bedlampje uit en zei dat ik moe was en wilde gaan slapen. 
   'Zoals je wilt; zei ze dan, ietwat bevreemd. 
   Ze stond op en liet me alleen. Maar nauwelijks was ze op de gang of ik riep haar terug. Ze opende de deur. 'Wat is er?' 
   'O, niks, ik wilde je nog even zien.' 
   Ze knipte het licht aan. Ik ontweek haar vorsende blik en na een paar seconden zei ik: 'Bedankt. Ik heb het wel gezien. Ga maar weer weg.' 
   'Gek is lastig.' 
   Ze verdween. Ik kon niet in slaap komen en begon me voor te stellen dat ik met juffrouw Groen buiten de stad fietste. We stapten af, zetten onze fietsen tegen een hek en renden het weiland in, door het hoge en geurige gras. We gingen naast elkaar liggen, op onze rug, ik met mijn hoofd op haar arm. Ik vertelde over Rita. De woorden stroomden moeiteloos uit mijn mond. Ze luisterde en gaf antwoord op mijn vragen. Daarna zwegen we en keken naar de lucht. Ze drukte me tegen zich aan. We bleven lang in dat weiland. De zon ging onder. We gingen zitten, het gezicht naar het westen, en zagen hoe een rode gloed naar ons toe gleed, onze benen bereikte, omhoog gleed langs onze lichamen en onze gezichten kleurde. We baadden in dat zachte rode licht. Het betoverde ons. We waren betoverd, in dat avondlicht, betoverd. Dan sliep ik in. 
   
Op een dag leunde ik tegen de pui van de ijssalon en keek naar de gevel van de winkel aan de overkant, waarop een lichtreclame werd aangebracht. Plotseling stond Bertus naast me, een klasgenoot, een potige jongen met een bleke huid, sproeten en rossig haar. Hij leunde naast me tegen de muur. Na een tijdje wees hij met zijn duim over zijn schouder naar de ijssalon en vroeg me of ik soms iets had met 'die meid van Koeling'. Een ogenblik was ik duizelig van schrik. Toen ontkende ik het, maar ik deed het te heftig. 
   'Maak je niet druk, man.' 
   Hij slenterde naar de werklui aan de overkant. Ik dorst niet meer naar binnen te gaan in de ijssalon en liep met tranen in mijn ogen weg. 
   Onbegrijpelijk snel en gemakkelijk voltrok zich de ommekeer. Eén opmerking van een klasgenoot was voldoende. Vanaf dat ogenblik werd ik gekweld door de angst dat mijn verkering aan het licht zou komen. 
   Op school begon ik Rita te ontwijken. Als ze naar me keek, wendde ik me af. Ik zorgde ervoor dat ze zich niet meer tegen me aan kon laten duwen. Als ze op het plein naast me kwam staan en met haar schoen de mijne aanraakte, schoof ik achteloos mijn voet opzij en rende weldra weg om me in een troep jongens te storten. Na schooltijd ging ik direct naar huis. Nooit kwam ik meer op haar kamer of in de ijssalon. 
   Rita liet me niet vallen, integendeel, ze begon met grote hardnekkigheid mijn aandacht te trekken. Steeds vaker en steeds nadrukkelijker keek ze me aan. Elke dag duwde ze briefjes in mijn hand of stopte ze in mijn jaszak - briefjes die groter en groter werden, omdat ze er niet één maar wel twintig keer het woord 'lieveling' op schreef en het met een stralenkrans omgaf. Na schooltijd postte ze bij de uitgang van het schoolplein. Ik stormde in een troep jongens langs haar, schreeuwend om mijn lafheid niet te voelen, en elke keer zag ik in een flits toch haar lieve, verwachtingsvolle ogen en ik schaamde me hevig. 
   De angst voor de anderen was allesoverheersend en ontnam me elk zelfvertrouwen. Niet langer voelde ik me gewichtig en ouder dan de anderen, omdat ik al verkering had. Niet langer waande ik me beschermd door mijn plastic sandalen, de slag in mijn haren, een onverschillige gezichtsuitdrukking. Ik werd nog achterdochtiger dan ik al was, wantrouwde iedereen en voelde me voortdurend bespied. Thuis was ik 'ongenietbaar', zoals mijn moeder het noemde, en ik ging elke dag met lood in mijn schoenen naar school. 
   Het zuchten werd een obsessie voor me. Ik gruwde van dat aandachttrekkende gesteun en genoot niet meer van het gegrinnik van mijn klasgenoten. Ik meende dat ze grinnikten om de blik die Rita op me wierp, omdat ze me een idioot vonden. Het zuchten bracht me zo in verwarring dat ik, als me er een ontsnapt was, naar de wc vluchtte. Ik waste mijn gezicht en handen met koud water en maakte me op om terug te keren naar het klaslokaal. Ik durfde niet meer naar binnen. Maar het moest. Ik begon mezelf op te laden: ik balde mijn vuisten, ik vloekte en zweepte mezelf op door me voor te stellen hoe ik de eerste de beste die iets waagde te zeggen op zijn bek zou slaan. Vervuld van haat en woede kwam ik ten slotte terug in het lokaal. 
   Ik meende dat er iets in mijn keel zat, een obstakel. Op straat schraapte ik mijn keel en spuwde krachtig, in de hoop er zo van verlost te worden. Maar het zuchten hield aan. Op een dag zuchtte ik vlak voordat de bel ging. Mijn achterbuurman sloeg me hard op mijn rug. Ik kreeg een hoestbui en werd uitgelachen. Ik raakte in paniek. Totaal overstuur rende ik naar huis. Ik moet iets doen, dacht ik, ik moet iets doen. 
   Ik stormde het huis binnen. Er was niemand. Ik haalde mijn zaklamp en ging naar de badkamer. Voor de spiegel knipte ik de lantaarn aan en scheen in mijn wijd opengesperde mond. Ik keek in de spiegel naar de rozige grot, de uitgestoken tong, het geribbelde gewelf van de grot, verder naar achter, de donkere, steil aflopende gang in, waar de huig hing. Er was niets bijzonders te zien. Het zit dieper, dacht ik. Ik pakte de tandenborstel van mijn vader en stak hem in mijn keel, ik porde met de steel langs de wanden, het deed pijn, ik werd kwaad en duwde de tandenborstel nog dieper de gang in, dieper en dieper, tot ik begon te kokhalzen. Een warme golf schoot omhoog uit mijn maag, spoelde door de grot, sleurde de tandenborstel met zich mee en spoot naar buiten. Ik kotste. De zaklamp gleed uit mijn hand, het glazen lichtvenster versplinterde op de vloer. Nog eens kwam er een vloedgolf omhoog, en nog eens. Ik braakte tot mijn maag leeg was. Hijgend, trillend op mijn benen, stond ik over de wasbak gebogen en over de zurig stinkende brij, waaruit de top van de tandenborstel stak. Ik wist dat het niets geholpen had. 
   De volgende dag vocht ik met Bertus. Een aanleiding was er eigenlijk niet, en het ging ook niet speciaal om hem. Want toen ik door mijn drift werd overweldigd en uithaalde met mijn vuist, sloeg ik niet alleen Bertus op zijn bek, maar alle idioten die me elke dag uitlachten en bang maakten. Nog eenmaal kon ik die bleke hondenkop flink raken. Toen had hij zich hersteld van mijn onverwachte aanval en sloeg me als een ledenpop naar alle hoeken van de door de inderhaast toegestroomde kinderen gevormde ring. Hij greep me vanachter vast en stootte zijn knie een paar maal in mijn rug. Ik gilde van pijn. Hij klemde zijn arm om mijn keel en begon hem af te knijpen. 
   Juffrouw Groen bevrijdde me uit zijn wurggreep. Ze nam ons mee naar binnen en vroeg wie er begonnen was. Bertus wees naar mij, in gespeelde verontwaardiging, en grijnsde toen hij weer naar buiten mocht. 
   Mijn neus bloedde. Juffrouw Groen duwde mijn hoofd achterover, gaf me een koude ijzeren liniaal en zei dat ik die vanachter tegen mijn nek moest duwen. Ze maakte een washandje nat onder de kraan van het fonteintje. Met haar ene hand pakte ze mijn kin vast en met de andere, gestoken in het washandje, veegde ze voorzichtig het bloed van mijn gezicht. Ik was nog half versuft van de wurging en kon niets anders dan me overgeven. 
   'Niet zo slim van je om met Bertus te gaan vechten: zei ze onder het schoonmaken. 'Die is toch veel te sterk voor jou?' 
   Ik haalde mijn schouders op en staarde naar het plafond. Ze spoelde het washandje uit en kwam terug. Mijn gezicht was al schoon, dat weet ik zeker, maar ze begon er opnieuw het washandje overheen te halen - het was of ze het streelde. Ik trok mijn hoofd los en keek haar vijandig aan. 
   'Zo is het wel goed.' 
   'Nou, nou. Nog steeds woest?' 
   Ik sloeg mijn ogen neer. 
   'Hoofd in je nek. Anders kan ik zo weer beginnen.' 
   Ze veegde het natte haar van mijn voorhoofd, zette mijn bril op mijn neus en ging aan het werk. Er volgden tien gelukkige minuten. Ik was alleen met haar, ik hoefde niets te zeggen en kon daar gewoon zitten, zonder op mijn hoede te hoeven zijn. Ze trok lijnen op het bord langs de houten honderd-centimeterliniaal en schreef er de tekst van een psalm op. Het was stil in het lokaal. Ik hoorde het geluid van het krijtje op het bord en het geschuifel van haar voeten. Daarbuiten klonk het rumoer van het schoolplein. 
   De bel ging. Juffrouw Groen haalde de klas van het plein. 
   Bij de kapstok voor het lokaal viel de rij uiteen. Luid pratend en schreeuwend kwamen de anderen binnen en ze deden of ik er niet was. Ik trok een onverschillig gezicht en haatte ze, al die idioten met hun brave gezichten, hun stekelhaar, hun frommeloren, hun sprietige beentjes, lelijke knieën, stoere loopjes, sukkeldrafjes, hun leedvermaak, hun ingehouden vreugde om eigen braafheid. 
   De middag verstreek, en de ellende van het zuchten bleef me bespaard. Even na vieren leidde de juffrouw ons in een lange ordeloze rij naar buiten. Rita liep helemaal vooraan. Er was geen kans om eerder buiten te komen dan zij. Halverwege de gang glipte ik de wc in en sloot me op. Na een kwartier gewacht te hebben, sloop ik de school uit, vurig hopend dat mijn verkering al naar huis zou zijn gegaan. 
   Op het schoolplein, in de schaduw van vier hoge beukenbomen, stond een viertal meisjes te kletsen. Rita was erbij. Ze zag me direct en glimlachte blij. Ik boog mijn hoofd en rende naar de uitgang van het plein. Ik stoof langs het fietsenhok en 
bijna had ik de straat bereikt toen ik werd vastgegrepen door twee uit het niets opduikende jongens. Ze draaiden mijn armen op mijn rug en duwden me het fietsenhok in. Helemaal achterin, in het licht dat door een dakraam viel, stonden vijf jongens rond Bertus geschaard. Zodra ik bij hem was gebracht, probeerde hij me een kaakslag te geven. Maar ik trok mijn hoofd weg, de vuist schampte mijn kin, en een ogenblik later had ik hem in zijn gezicht gespuwd. Hij schreeuwde van afschuw. De jongens die me vasthielden smakten me tegen de houten wand. Ze kwamen om me heen staan. 
   'We maken hem af.' 
   'Kom op, brillenjood.' 
   'Die bril gaat kapot.' 
   'Kom op, grote lul dat je bent, laat eens wat zien.' 
   'Hij gaat de brandnetels in.' 
   'Op z'n minst.' 
   Ik reageerde niet. Het schelden ging over in schoppen en slaan. De een na de ander sprong naar voren, schopte me tegen mijn schenen of stompte me op de borst. 
   Ten slatte maakte Bertus er een eind aan. Hij duwde de anderen opzij en bracht zijn gezicht vlak voor het mijne. Ik rook zijn bedorven adem. Plotseling zette hij zijn handen om mijn keel, drukte zijn duimtoppen erin en begon te knijpen. Ik schopte en spartelde. Twee jongens schoten toe en hielden me in bedwang. Bertus kneep door. Ik kon geen adem meer krijgen, mijn hoofd begon te bonzen, mijn lichaam werd zwaar, en ik zakte in elkaar op de grond. 
   Er dansten rode vlekken voor mijn ogen. Ik hoorde voetstappen in het donkere deel van het fietsenhok. De stem van Rita. 
   'Laat hem gaan, rotzakken!' schreeuwde ze. 
   'Dat had je gedroomd,' riep Bertus. 
   Ik zag Rita in de lichtkring komen. Bertus keek naar haar en naar mij, en in zijn ogen verscheen een valse gloed. 
   'Pak die meiden beet,' commandeerde hij. 
   De vier meisjes werden vastgegrepen en achter mij tegen de wand gedrukt. Ze gilden en lachten, klampten zich aan elkaar vast, maar ze verzetten zich niet. 
   'Hij moet ze allemaal zoenen,' brulde Bertus, 'dan is hij vrij.' 
   De anderen barstten in lachen uit en hesen me overeind. 
   Ik worstelde om los te komen. Maar ze draaiden mijn armen bijna uit de kom. Ik kon niets meer doen om aan de vernedering te ontkomen. Ze drukten me tegen het meisje dat helemaal links stond en duwden mijn hoofd naar haar mond. Ik raakte in paniek. Ieder was nu een vijand. Ik spuwde haar in het gezicht. 
   'Dat mag ook,' siste Bertus. 'De volgende.' 
   Ook het tweede meisje spuwde ik in het gezicht. Toen was Rita aan de beurt. Ze persten me tegen haar aan. Nog nooit was ik zo dicht bij haar geweest. Ik voelde haar hijgende buik tegen de mijne, de metalen sluiting van haar ceintuur. Ik aarzelde. 
   'Kom op!' 
   Ze stompten me in mijn rug. Toen spuwde ik ook Rita in het gezicht. Meteen begon ze te huilen. Het bloed vloog naar mijn hoofd. Ik werd razend, ik werd gevaarlijk, en het was of ze dat voelden, want hun greep verslapte en ik wist me los te rukken. 
   'Hij heeft een mes!' riep een van de jongens. 
   Iedereen deinsde achteruit, de meisjes renden het fietsenhok uit. Ik had mijn zakmes uit mijn broekzak gehaald en opengeknipt en hield het voor me uit, in een kille razernij. 
   'Laat hem gaan, Bertus!' riep iemand. 
   'Niks laten gaan. Ben jij soms bang voor zo'n lullig zakmes? Hij durft bovendien niet eens te steken: 
   'O nee?' gilde ik, en op hetzelfde moment dook ik naar voren, ik stak en haalde de punt van het mes over zijn hand. 
   Er verscheen bloed op de hand. Het werd doodstil. Bertus hief zijn bloedende hand langzaam in de lucht. 
   'Bloed,' zei hij hijgend en lachend, 'bloed.' 
   De anderen herhaalden het. 
   'Bloed, bloed, bloed!' 
   Langzaam kwamen ze met z'n allen op me af. Ik drukte me tegen de wand en hield het mes dreigend voor me uit. 
   'Bloed, bloed!' 
   Ik kon geen voet meer verzetten. Verlamd van angst leunde ik tegen de muur. Ze kwamen dichterbij, bloeddorstige beesten. 
   'Bloed, bloed!' 
   Ik hoorde hun snuivende ademhaling, ik rook hun zwetende lichamen. Toen hun klauwen me raakten, zakte ik in elkaar op de grond. Ik gilde het uit, ik trappelde met mijn benen in de lucht, maaide met mijn vuisten om me heen, trok aan mijn \haren en rolde heen en weer, alsof ik een toeval had. De jongens deden niets meer. 
   Na een paar minuten was het voorbij. Geradbraakt lag ik op de grond, vuil en bezweet. Het fietsenhok was leeg. 

Twee dagen lag ik in bed, zonder ziek te zijn. Mijn vader wilde dat ik naar school ging. Hij vond het 'slap' om zomaar in bed te blijven liggen. Maar mijn moeder nam me in bescherming en hield me thuis. 
   'Die jongen is uitgeput,' zei ze, 'hij heeft het nodig.' 
   Ze verzorgde me. Ze schoof een tafeltje naast mijn bed, zette er de schepen op die ik van kartonnen bouwplaten had gemaakt, het transistorradiootje dat ik uit de onderdelen van een bouwdoos in elkaar had gezet, en ze haalde boeken voor me uit de bibliotheek. Ze bracht me eten en sinaasappelsap. Wanneer ze boodschappen had gedaan, rook ik de frisse buitenlucht in haar kleren. 
    Twee dagen lag ik in het schemerdonker. De gordijnen bleven ook overdag dicht, en alleen als mijn moeder in de kamer kwam, brandde er licht. Lusteloosheid verlamde me. Als ik wakker werd, bleef ik roerloos liggen zonder mijn ogen open te doen. In de badkamer waste ik slechts vluchtig mijn gezicht en handen. Eten deed ik niet. De boeken en het speelgoed raakte ik niet aan. Ik zag alleen mijn moeder. Mijn vader weigerde naar me toe te komen. Mijn broertje en zusje gluurden af en toe om de hoek van de deur naar de geheimzinnige zieke. De tijd kroop voorbij. Ik luisterde naar de geluiden van buiten, ik sluimerde wat, lag een tijd wakker, draaide me van de ene. op de andere zij, van mijn rug op mijn buik, en staarde in het donker. 
   's Nachts had ik angstdromen. Ik droomde dat ik langzaam werd gewurgd met een natte handdoek, dat ik Rita in haar gezicht moest spuwen en dat het speeksel in haar gezicht brandde, dat het het vlees wegvrat als een zuur. Ik droomde dat mijn verkering ontdekt was en dat ik werd achtervolgd door een horde jouwende klasgenoten. Badend in het zweet werd ik wakker uit mijn nachtmerries. Het was doodstil in huis. Ik lag wakker tot het licht werd. In die uren herinnerde ik me hoe ik tegen het tengere lijf van Rita was aan gedrukt, hoe ik haar hijgende buik tegen de mijne had gevoeld, de sluiting van haar ceintuur. Ik trok mijn pyjama uit en maakte kronkelende bewegingen met mijn naakte lichaam. Ik kon er niet genoeg van krijgen om me het te herinneren - hoe ik haar platte hijgende buik tegen de mijne had gevoeld. 
   Halverwege de middag van de tweede dag stond mijn moeder voor de zoveelste keer bij de deur en ze keek me voor de zoveelste keer bedroefd en verwijtend aan. Maar in plaats van weg te gaan, duwde ze de halfgeopende deur weer dicht en ging op de rand van mijn bed zitten. Ze keek me aan en zei zacht, maar vastbesloten: 'En nu vertel je me waarom je niet naar school wilt.' 
   Ik draaide mijn hoofd naar de muur. Maar ze pakte het stevig vast en draaide het naar zich toe. 'Vertel het. Ik heb je nu twee dagen thuis laten blijven. Dit kan niet eeuwig duren.' 
   Ik zweeg. Ze kneep in mijn kin en schudde hem driftig heen en weer. Haar gezicht was bleek geworden, haar oogleden trilden. Ik keek haar aan met harde, wantrouwige ogen en zweeg. Plotseling barstte ze los. 
   'Mijn god, wat ben je toch een ellendeling! Dat ligt maar lamlendig in zijn bed, wast zich niet, eet niet, zegt geen boe of bah. En ik kan maar voor meneer zorgen, hem bedienen, eindeloos geduld hebben en ervoor zorgen dat zijn vader niet naar boven stormt om hem uit zijn bed te sleuren! Het zit me tot hier.' 
   Ze sloeg met de zijkant van haar vrije hand tegen haar keel. 
   'Denk je dat ik het leuk vind om jou daar zo te zien liggen? Denk je dat ik daar niet verdrietig van word? Goed, je wilt me niets vertellen en ik kan je niet dwingen. Maar je blijft geen seconde langer in bed. Het is afgelopen!' 
   Ze sprong overeind, rukte de gordijnen open, stootte het raam open, stroopte dekens van me af en trok me uit bed. Ze rammelde me door elkaar. 
   'Twee nachten heb ik geen oog dichtgedaan, ik heb steeds maar over je liggen nadenken. En wat doet meneer? Hij doet alsof ik lucht ben! Maar ik krijg je wel klein! Jij wilt niet praten? Goed, dan zal er vanaf dit moment ook niemand in huis meer met jou praten.' 
   Ze liet me los en rende de kamer uit. De deur knalde dicht. Een tijd lang bleef ik onbeweeglijk staan. Ik hoorde de kraan lopen in de keuken. Ze trok haar jas aan, haar sleutelbos rinkelde, en ze verliet het huis. 
   Ik nam een douche, poetste de aanslag van mijn tanden, kleedde me aan. Daarna sprong ik op mijn fiets en peesde naar het huis van Rita. 
   Ik ging naar binnen door de achterdeur. Er was niemand. Ik sloop de trap op, klopte op de deur van haar kamer, wachtte, klopte nog eens en duwde toen voorzichtig de deur open. Rita zat in een van de fauteuiltjes. Ze had haar haren opgestoken, ze droeg een mooie jurk, nylonkousen, en ze had haar lippen geverfd. 
   'Dag,' zei ik. 
   Het bleef stil. Met bonzend hart ging ik in het andere fauteuiltje zitten. Rita pakte een flesje van de salontafel, draaide het open en schroefde het dopje, waaraan een kwastje zat, eraf. Zorgvuldig lakte ze haar nagels en blies ze droog. Ze strekte haar armen voor zich uit, krulde haar vingers omhoog en keurde het resultaat. Ze sloot het flesje en zette het weer op tafel. Toen stak ze haar kinnetje schuin omhoog. 
   'Je hebt me gespuugd,' zei ze minachtend, 'je bent een lafaard.' 
   'Het is de schuld van Bertus, alles is zijn schuld. Als ik jou gezoend had, dan was alles uitgekomen, dan zou iedereen het weten.' 
   'Nou en? Het is toch niet verboden om verkering te hebben?' . 
   'Natuurlijk niet.' 
   Ze wendde zich af. Ze was boos. Ik wist niet wat ik moest doen. Toen pakte ik een sigaret van tafel, stak hem tussen mijn lippen, sloeg mijn ene been over het andere en begon met een donkere stem in filmtaal te praten. 
   'We moeten de zaak absoluut geheimhouden. Er zijn overal vijanden. Eén vergissing, en we gaan eraan. We kunnen niemand vertrouwen. Op school moeten we doen alsof er niets aan de hand is. We kunnen elkaar alleen op geheime plaatsen ontmoeten: in jouw kamer, in de stad.' 
   Ik reikte naar de asbak, tipte de denkbeeldige as van mijn sigaret en gluurde naar Rita, hopend dat ze mee zou spelen. Ze bleef uit het raam kijken. Wanhopig ging ik verder. Ik wist dat het belachelijk was wat ik deed. 
   'Ik stel voor dat we een geheimschrift verzinnen. Als we dat hebben, kunnen we elkaar brieven schrijven. We spreken een plek af waar we de brieven verbergen en afhalen. In een holle boom bijvoorbeeld.' 
   Ze begon te giechelen. 
   'Wat belachelijk zeg! Waar ben je bang voor?' 
   Ik sprong op, ging voor haar op mijn knieën liggen, zo overdreven mogelijk, en sprak een zin uit die we dikwijls hadden gebruikt in onze filmgesprekken. 
   'Beheers je toch! Wat ik zeg is redelijk. Het is de enige oplossing!' 
   'Hou op, belachelijk joch!' 
   Ze duwde me weg en hamerde met haar wijsvinger op haar voorhoofd. 
   'Hier ben je! Weet je dat? Hier!' 
   Het werd stil. Ik wist dat ik alles goed kon maken door haar te kussen. Maar ik deed het niet. Ik zat roerloos in het fauteuiltje en liet, ten slotte met een grimmig genoegen, mijn laatste kans voorbijgaan. De spanning verdween. Er ontstond een leegte.    Toen stond ze op en trok de deur open. 
   'Ga weg: zei ze, met neergeslagen ogen. 'Het is uit.' 
   Ik ging weg. 
   Op het grasveld trof ik Freddy. Hij stond bij een hutkoffer en schrobde hem met een borstel en sop. Hij had aan één blik genoeg. 
   'Zo knul. Heb je de bons gehad?' 
   Ik knikte en keek naar hem. 
   'Morgen vertrek ik weer: zei hij. 
   'Op wat voor schip?' 
   'Een tanker.' 
   'Kon ik maar mee.' 
   'Nog een paar jaar wachten, en wat bijleren.' 
   Ik bleef zwijgend staan. 
   'Kom, ga nou maar naar huis. Morgen zoek je gewoon een nieuw vriendinnetje. Er zitten toch wel meer leuke meiden in je klas?' 
   De borstel plonsde in de emmer. Hij pakte me bij mijn middel en tilde me op. Ik zweefde door de lucht. Hij legde me op zijn nek, draafde door het tuintje en begon toen om zijn as te draaien, om mij op te vrolijken - alsof ik een klein kind was. Ik staarde naar het draaiende grasveld, met ogen die door tranen waren verblind. 
   'Op huis aan.' 
   Hij zette me op het zadel van mijn fiets en gaf me een duw. Ik reed tussen de heggen door naar de straat. 
   Toen ik thuiskwam, zaten ze al aan tafel. Ik klemde mijn kaken op elkaar. Ze keken me aan, en een ogenblik heerste er die ijzingwekkende stilte waarmee ook Rita mij ontvangen had. Er werd niets tegen me gezegd. 
   
De volgende dag ging ik weer naar school. Ik was gespannen en ik wist niet hoe ik met de anderen om moest gaan. 
   's Middags hadden we gymnastiek: ringen, evenwichtsbalk, wandrekken en tot slot touwklimmen. Ik hees me omhoog aan het dikke touw. Toen ik helemaal boven was, met mijn hoofd vlak bij het plafond, en naar beneden keek, werd ik plotseling bang dat ik me naar beneden zou laten vallen en een doodsmak zou maken. Prompt sprong het zweet uit mijn handpalmen en ze werden spekglad. Mijn hart bonsde. Ik raakte in paniek, de vloer van de gymzaal met de lijnen van het basketbalveld en de gezichten van de omhoogkijkende kinderen draaiden voor mijn ogen - en ik liet me naar beneden schieten langs het touw. Ik smakte tegen de grond. Mijn handpalmen en de binnenzijde van mijn dijen brandden. Ik durfde niet meer mee te doen en vroeg juffrouw Groen toestemming om naar de wc te gaan. Het was vlak voor het einde van de gymles. 
   Terwijl ik door de kleedkamer liep, zag ik ze opeens liggen: de kleren van Rita. Zonder na te denken liep ik ernaartoe, greep ze en drukte ze tegen mijn gezicht. Ik voelde tranen komen. Ik rook haar en zag haar voor me met haar tengere lijf, en ik zag ook haar broer die vandaag op een tanker naar zee zou gaan, het huis van de Koelings, haar kamer met de rode fauteuiltjes en de foto's van filmsterren, de ijssalon met zijn blinkende ijsmachines. Alles van de afgelopen weken keerde terug. En toen ik ergens diep in haar kleren nog een restant van haar lichaamswarmte aantrof, kon ik mijn tranen niet meer bedwingen. 
   'En? Hoe ruiken ze?' 
   Juffrouw Groen stond glimlachend bij de deur van de kleedkamer. Rondom haar verdrongen zich de anderen. Ik liet de kleren zakken, klemde ze tegen mijn borst, alsof het de mijne waren. Toen pas zag ze mijn tranen. Ze rende naar me toe, boog zich voorover en trok me naar zich toe. 
   'O god, wat heb ik gezegd! Neem me niet kwalijk, neem me niet kwalijk.' 
   Maar ik rukte me los, schopte tegen haar schenen en spuwde naar haar. Ze deinsde terug. Het werd doodstil. Iedereen staarde naar mij, naar de meisjeskleren in mijn handen en naar het speeksel dat op de zwarte stof van juffrouw Groens tricot lag te glinsteren. Ik legde Rita's kleren neer en liep naar de wc. Achter me brak het gebruikelijke rumoer los, weerkaatsend in de hoge ruimte. Toen ik terugkwam en naar mijn kleren liep, was er niemand die iets tegen me zei. Ik werd begluurd, ik werd gemeden. 
   Ik liep naar de rand van de stad, een vreemde voor mijzelf. 
   Thuis sloot ik me op in mijn kast. Ik stelde me voor dat ik koksmaat was op het schip van Freddy, dat ik tijdens een zware storm aan dek kwam en een moed toonde die iedereen verbaasde. Maar het fantaseren hielp me niet meer. 
Onder het avondeten werd er niet met mij gesproken. 
   Mijn vader en moeder probeerden wat te babbelen met mijn broertje en zusje, maar die gluurden steeds naar mij en hadden hun aandacht er niet bij. Het gesprek stokte steeds opnieuw. Er vielen lange stiltes. Het bestek tikte hard op de borden. 
   Halverwege de maaltijd sprong ik op, greep een aardewerken schaal, die de trots van mijn moeder was, en smeet hem zonder een woord te zeggen kapot tegen de muur. Mijn moeder gilde, mijn broertje en zusje begonnen te huilen, mijn vader vloog overeind en stormde op me af. Ik greep mijn mes van tafel en dook weg voor zijn graaiende handen. We stonden tegenover elkaar. Toen stak ik naar hem, in kille razernij, en mikte op zijn buik. Ik miste. Mijn vader wrong het mes uit mijn hand, het viel kletterend op de vloer, en hij sloeg zo hard tegen mijn hoofd dat ik neerging. 
   Ik sprong overeind. Opnieuw sloeg hij me tegen de grond. Ik bleef liggen, keek omhoog naar mijn hijgende en rood aangelopen vader, die wijdbeens over me heen stond, en ik begon te lachen. Eerst was het gegiechel, alsof ik gekieteld werd, daarna een kort blafferig lachen en ten slotte geschater. Ik schaterde het uit en lag te kronkelen op de vloer. Mijn stem sloeg over. Ik drukte mijn handen tegen mijn pijnlijk verkrampte buik, snakkend naar adem, ik gierde het uit en vulde het hele huis met mijn onbedaarlijke gelach. 
   En van het ene op het andere moment is het voorbij. Ik hijs me op mijn stoel. Stilte. Mijn vader staat bij het raam en kauwt op de pootjes van zijn bril. Mijn broertje en zusje klampen zich aan elkaar vast. Mijn moeder huilt en stompt met haar vuist op haar knie. Ze kijkt me aan, met rode ogen, vanuit een onbereikbare verte. 


Uit: 'De onbeweeglijke', uitgeverij Meulenhoff, 2002. 


#AnnoAuteursVanNu
#Categorie1NederlandseSchrijvers
#Lesniveau**3**

Oek de Jong
Lees voor 🔊
De mooiste verhalen uit Nederland en de wereld op je tablet, telefoon of notebook. Met dank aan de Nederlandse Taalunie.