Orlando Emanuels
De bloemen zijn gek
Terwijl de dag nog slaapdronken is, hobbelt de marktbus over de zandweg naar de stad. Het dak hoog opgeladen met manden groenten en vruchten, tomaten en kippen. Elke dag opnieuw proberen de vroegversleten landbouwers nog wat te slapen tijdens de rit. Natuurlijk tevergeefs. De kinderen hangen uit de ramen. Laten de koude ochtendwind over hun kokosoliehoofden blazen. Kijken uit naar Willem, de man met de bloemen. Als ze hem eindelijk ontdekken en de bus langs hem suist, begint de jongen uit het tweede raampje luidkeels te roepen: ‘Willem, law Willemmm.’ De andere kinderen echoën gierend: ‘Law Willem, Willemmm.’ Niemand die er aanstoot aan neemt. Niemand die het ze verbiedt.
Want Willem is gek. Hij praat met zijn bloemen...
De chauffeur speelt elke dag het spelletje mee, manoeuvreert de bus dan gevaarlijk dicht langs Willem, toetert luid, grijpt alles aan om zijn sleurbestaan van zich af te schudden.
En altijd weer schrikt Willem, schreeuwt de dolle buskolonie zijn ergste scheldwoorden na: ‘Hondevangers, blikkewassers, rioolratten, analfabeten.’ Maar tegen de tijd dat hij bij ‘rioolratten’ is, verdwijnt de bus al in een stofwolk uit het gezicht. Zijn scheldpagara is dan nog slechts een voetzoeker. Zijn woede haast afgekoeld.
Uit de grote kippenmand achter op zijn gammele fiets, steken ontelbare bloemen in het heerlijkste kleurencarnaval.
Willem is tuinier.
Willem is bloemenverkoper.
En Willem is gek. Hij praat met zijn bloemen...
Willem heeft zijn tuin even buiten de stad.
Hij heeft daar geen wachters nodig.
Niemand steelt er ooit een bloem. Bang als ze zijn voor de geest die in Gekke Willem huist.
Op straat roepen de kinderen hem na: ‘Gekke Willem, law Willem.’
Maar als ze alleen zijn en langs zijn huis moeten, lopen ze altijd aan de overkant van de straat. Gaan vlug voorbij. Kijken de andere kant op. Fluisteren onder elkaar dat Willem met geesten praat, die hij ziet en op zijn erf kweekt en verzorgt. Wie het zou wagen één vinger naar de bloemen van Willem uit te steken, zou door de bakru van de tuin gedwongen worden daar te blijven werken. Zonder loon. Zonder hoop om ooit los te komen...
Als de nieuwe dag nauwelijks begint te ademen en de eerste vogels elkaar een langgerekt goedemorgen toegeeuwen, begint Willems dag.
Zijn bloemendag.
In de droge tijd is dat het besproeien van elke plant.
De hele tuin door.
In de regentijd het aanbrengen van stutten voor neergeslagen planten en struiken.
Bemesten, snoeien.
Zaaien.
Verwelkte bloemen zorgvuldig afknippen.
Want Willem houdt niet van verwelkte bloemen.
Je hebt je tijd gehad, matrozenroos
Veel schoonheid
Je wilt zo niet blijven staan
Verwelkt
Oud
Versleten
Juist, omdat ik van je houd, knip ik je af...
En jij, aster
Ook jij bent uitgebloeid
Ik ga je wegdoen
Je boodschap met eer gebracht
Dank...
Ik hoop dat de schaar van de Grote Tuinman mij óók genadig zal zijn wanneer het mijn beurt is om verdord en verwelkt te zijn...
Willem is gek. Hij praat met zijn bloemen...
En toch is er niet één tuin waar de bloemisten liever kopen.
Hun beroep is bloemen schikken.
Ruikers maken.
Kransen leveren.
Ze hebben contact met bloemen.
Willem ook.
Kijk Dahlia, deze mevrouw gaat je in een boeketje doen om een jarige blij te maken
Gerbera, jij bent zo teer
Jij bent net geschikt voor deze meneer
Je komt op een ziekenkamer
Breng rust voor de zieke
Oké?
Met handen zwart van de vette aarde knipt Willem zijn bloemen.
En prevelt.
Zacht en voor niemand verstaanbaar.
Nooit.
Willem is gek. Hij praat met zijn bloemen...
Als een moslim die zijn gezicht naar Mekka wendt om te bidden, verricht Willem elke dag bij het intreden van het donker een bepaalde handeling.
Plaatst zijn handen als een trompet voor zijn mond.
Roept over zijn tuin.
Over zijn bloemen.
Een enkel woord.
Zijn naam.
Alsof hij zijn bloemen excuus vraagt voor zijn bestaan.
Het is dit ritueel, dit samensmelten van mens en natuur, dat de kinderen vrees inboezemt, de ouderen respect.
Als op de late avond sterren tegen hem knipogen, glimlacht hij.
Laat zijn vingers schuchter de blaadjes van een gele orchidee strelen.
Verlegen als een jongen die voor het eerst gaat zoenen.
Zijn lippen bewegen.
Geen woord.
Zelfs geen fluistering.
Alleen maar een liefkozing.
Willem is gek. Hij praat met zijn bloemen...
‘Mevrouw, waarom willen nabestaanden grote kransen voor hun doden? Zou de overledene niet gelukkig zijn met drie rode anjers in zijn hand?’
‘Ik wil U wel graag helpen, mevrouw. Maar niet als U mijn bloemen in één mand gaat schikken met de kunstbloemen die u daar hebt! Mijn bloemen zouden boos op me worden. En met recht! Ik zou ze beledigd hebben!’
Willem knielt bij zijn varens neer en trekt wat onkruid uit.
Ogenschijnlijk zonder reden weigert hij botweg aan sommige mensen te verkopen.
Met een schouderophalen of een tyuri gaan die dan weg.
Weg van Gekke Willem en zijn bewiesde tuin.
Maar er zijn andere mensen die bijzonder voorkomend door Willem behandeld worden en zonder erom te vragen, stekken, plantjes en bloemen meekrijgen.
‘Deze jasmijntjes ga ik u meegeven, juffrouw.
Om bij u thuis in een effen vaas te doen.
Jasmijntjes zijn wit.
Zo puur en volmaakt wit, dat je ogen je soms pijn doen als je er lang naar kijkt.’
En terwijl Willem tot zijn klant praat, die hij eerlijk genoeg acht om jasmijntjes mee te geven, betrekt hij de bloem zelf in het gesprek.
Als altijd onverstaanbaar.
Ik ben blij dat jasmijntjes
alleen maar wit kunnen zijn
Niet rood of geel
Of gespikkeld
Jullie zouden niet mooi meer zijn
Nee, niet mooi
Jullie hebben geen groen nodig
om ruiker te zijn
Jasmijntjes alleen
In een effen vaas zonder ander groen
dan je blaadjes
Je enige concurrent, je blaadjes
Van het mooiste groen
Gepolijst
Niemand die het in zijn hoofd zal halen
om een lint om jasmijntjes te binden
‘Ja juffrouw, jasmijntjes zijn peetkinderen van de zon.
Vandaar hun warmte.
In elke omgeving.’
Deze juffrouw heeft goede vingers
Ga gerust met haar mee
Als je bent uitgebloeid gaat ze je
niet in de vuilnisemmer gooien
Tussen etensresten en afval
Ze gaat je op de hoop
verdorde bladeren leggen op haar erf
Die ze later verbrandt
Tot as
Willem bidt. Met open ogen. Bezige handen. En een lach.
Willem heeft eerbied voor bloemen. Ontzag voor leven.
Willem is gek. Hij praat met zijn bloemen...
De hele middag hangt het onweer grauw en weemoedig. De lucht is één vieze inktlap. Als deemoedige nonnen hangen angalampu's hun kopjes omlaag. Zwaluwen trekken vandaag vroeg naar huis en de gadot'tyo in haar nest in de guaveboom is stil. Voordat de bui zijn tuin komt ontredderen spant Willem palmtakken over alle zaaibedden en jonge planten. Hij laat ze merken dat hij over ze waakt.
Ja bougainville, jij zal zo een bui wel fijn vinden
Jij bent sterk
En bokkepoot, jij ook
Jou zal niets gebeuren
Maar jij zinnia, niet bang zijn hoor
Ik dek je toe
En in de nacht kom ik weer kijken
Het is nauwelijks zes uur, reeds pikdonker. In de verte stoeien glinsterende bliksemslangen met elkaar. Hun schorre ademhaling komt aanrollen over Willems tuin.
Op zijn knieën voorovergebogen bundelt hij het stekelgroen. De eerste druppels tikken hem op de schouder en vragen zijn aandacht voor hun aanwezigheid.
Willem kijkt op. Druppels slaan hem hard in het gezicht, vermengen zich met het zweet op zijn blote borst, raken de grond van zijn tuin aan.
Willem glimlacht.
Zonder water zou het een dorre boel zijn
Jullie zouden niet kunnen groeien
Niet bestaan
Geen bloem zijn
Dauw is een kushand van God voor de aarde
Regen is zijn persoonlijke aanraking
‘Jij zinnia, niet bang zijn hoor. Ik dek je toe. En in de nacht kom ik weer kijken,’ een afspraak die Willem naleeft als een contract... Vroeg in de ochtend stapt hij uit zijn warme bed. Opent het venster dat op de tuin uitziet op een kier. De lucht is asgrauw, scherp getekend door bliksemflitsen die elkaar in lengte en kracht trachten te overtreffen. De wind is een losgebroken beest. Te lang gekooid.
De pezige takken van de guave zwiepen als een slavenkarwats over de rug van de hemel, striemen zijn tuin, zijn venster.
De stutten met de palmtakken erover hebben het begeven.
Willem weet het zonder dat hij het heeft gezien.
De jonge zinnia-aanplant staat naakt in de wind.
Willem stapt vlug naar buiten.
Niet bang zijn kleintjes
Ik maak het wel in orde
Morgen ga ik bloemdraad tegen jullie aan binden
Om je te steunen
Alles komt goed
Morgen
Alles komt goed
Willem is gek. Hij praat met zijn bloemen...
Een felle flits.
Een hete tong likt gulzig aan de aarde.
De bliksem is ingeslagen.
Tussen het zinniabed en de rode anjers ligt Willem.
Zijn armen wijd gespreid.
Zijn gezicht diep in de modder.
Eén met de grond.
Eén met de vette aarde.
In zijn linkerhand een palmtak.
Bij het neersmakken heeft zijn rechterhand gemaaid.
Houvast gezocht.
Een plantje uitgerukt.
Drie rode anjers.
‘Ik hoop dat de schaar van de Grote Tuinman mij óók genadig zal zijn wanneer het mijn beurt is om verdord en verwelkt te zijn...’
‘Mevrouw, waarom willen nabestaanden grote kransen voor hun doden? Zou de overledene niet gelukkig zijn met drie rode anjers in zijn hand...?’
De bui is overgetrokken. De regen komt in fijne straaltjes neer. De tuin geurt naar jasmijn en jonge begonia.
Niet verdord en verwelkt, Willem
In de bloei van je leven
Een palmtak en drie rode anjers
Een bloemengroet
Voor een gelukkige dode
De bloemen zijn gek. Ze praten met Willem...
Uit: Nieuwe Surinaamse verhalen (1986), later opgenomen in Verhalen van Surinaamse schrijvers (1989) en ook gebracht als toneelmonoloog.