[Een prachtig verhaal over (het afscheid van) zijn kindertijd in Suriname.]
Oscar van den Boogaard (1964)
Het lot van de
kleine meneer
‘Boerenkool, het lijkt wel boerenkool!’
schreeuwde zijn moeder toen het vliegtuig zijn landing had ingezet. ‘Moeten we
hier gaan wonen?’
‘We beginnen nu niet weer!’ riep zijn
vader dreigend. ‘We hoeven ons nergens meer zorgen over te maken, het enige dat
we moeten doen is genieten.’
Voortaan woonde Max met zijn ouders in een groot huis aan de rand van de stad. Om het huis lag een enorme tuin met hoge bomen. Achter in de tuin, achter de bananenbomen, begon het oerwoud.
Het okergele huis en de tuin eromheen
waren overdag het domein van Moersini en Max.
Moersini was een kleine dikke negerin.
Je kon haar al van ver aan horen komen op haar slippers. Ze zou dertig kunnen
zijn maar ook vijftig. Het enige wat ze over haar wisten was dat haar ouders
jaren geleden waren gestorven. Sindsdien werkte ze in dit huis, dat eigendom
was van een bauxietonderneming.
Het grootste gedeelte van de dag hield
ze zich op in de keuken. Daar kookte ze, deed ze de was en streek. Af en toe
schreeuwde ze zo hard dat Max dacht dat alle dieren uit het oerwoud de tuin in
waren gelopen. Het was iedere keer een geruststelling als hij zag dat het
Moersini het maar was. Waarom ze zo schreeuwde was hem nooit duidelijk. Max
werd pas kalm als ze hem op haar schoot nam, haar armen om hem heen sloeg en
haar kin op zijn voorhoofd liet rusten. Dan begreep hij dat ze niet boos op hem
was.
Max was geen aapje, ook al klom hij
veel in bomen en leek hij er uiterlijk zelfs een beetje op. Hij had korte mollige
beentjes en korte mollige armpjes. Zijn buikje was dik en rond. Links en rechts
van zijn bolle gezicht had hij kleine ronde flaporen. Overal op zijn lijfje
zaten grote bruine moedervlekken. Zo nu en dan persten zich door zijn dikke
rode lippen vreemde kreten: ‘Oehaa, Oehaa, Tjok, Oeheeee!’ Dan mompelde
Moersini in zichzelf: ‘De kleine mijnheer, hij brult als een aap!’
Iedere dag om klokslag twaalf uur
kwamen de twee schildpadden voorbij. Hun donkere schilden glansden in de zon.
Max holde naar hen toe. Zijn ene voet zette hij op het ene schild en zijn
andere voet op het andere. Terwijl hij zich vasthield aan lianen en takken
maakten ze gedrieën een tocht door de tuin.
Wanneer de schildpadden het grote hek
hadden bereikt, stapte Max af. Hij stak zijn hoofd door de spijlen. Hij keek
naar links en naar rechts maar er kwam nooit iemand voorbij.
Om één uur sloeg Moersini met de
houten pollepel op een grote pan. Max rende zo snel zijn voetjes hem maar
konden verplaatsen de tuin door, het terras op, het huis in waar Moersini op
hem zat te wachten met eten. Hij had honger gekregen na zo’n hele ochtend vol
beweging. Ieder hapje dat ze naar zijn mond bracht werkte hij zo snel mogelijk
naar binnen.
Na zijn middagslaapje mocht Max weer
vrij rondlopen, maar liever bleef hij in de buurt van Moersini. Terwijl ze in
de keuken bezig was, zat Max op het granieten aanrecht. Moersini zong liedjes
en Max sloeg met de pollepel op het graniet. Als zijn billen ijskoud waren
geworden sprong hij van het aanrecht en rende de tuin in.
Het was altijd vroeg donker. Max werd
binnengeroepen. Aan de keukentafel speelde hij verder. Daarna aten ze weer
samen.
Om zeven uur zaten Moersini en Max
voor de grote televisie in de kamer. Een negerin met wit haar kwam in beeld.
Dit was tante Jacqueline. Ze sprak alle kinderen van het land toe. Ze las
ingezonden brieven voor, liet tekeningen zien die kijkertjes voor haar hadden
gemaakt en vertelde verhaaltjes.
Max vond het heerlijk om bij Moersini
op schoot te zitten. Hij drukte zijn hoofd tegen haar borst. Daarbinnen voelde
hij het kloppen van een hart. Voordat tante Jacqueline alle kinderen van het
land welterusten had gewenst, was Max meestal al in slaap gevallen.
Diep in de nacht kwamen zijn ouders
thuis. Ze maakten veel lawaai. Max hoorde zware voetstappen en driftig getik
van naaldhakken. Hij draaide zich in bed om en sliep door.
Max werd ’s morgens door zijn moeder
gewekt en aangekleed. Ze maakte boterhammen voor hem klaar maar ze was altijd
gehaast want ze had veel te doen. Ze had afspraken met vriendinnen, of
naaisters of kappers. Zijn vader zat ook aan tafel. Vanachter zijn krant
moedigde hij hem aan om veel te eten en groot en sterk te worden. Max wist niet
anders of ouders waren mensen om mee te ontbijten.
Deze ochtend was anders. Zijn moeder en
vader stonden luidkeels zingend aan zijn bed. Om de nek van zijn vader hing een
fototoestel. Zijn moeder zei dat hij jarig was. Hij zou een prachtig cadeau
krijgen. Max moest blij zijn. Hij werd meegenomen naar het terras. Daar stond
een rode step. Zijn vader pakte het stuur vast. Hij reed een rondje om Max en
zijn moeder. Ze legde haar hand op zijn schouder en fluisterde: ‘Kijk goed, zo
rijdt een step.’ Max keek door zijn slaperige ogen naar zijn vader die maar
rondjes bleef rijden. Hij hoopte dat hij nu snel met rust gelaten zou worden.
Zijn vader wist van geen ophouden. De hand van zijn moeder voelde zwaar.
‘Kleine aap, nu moet jij steppen,’ zei zijn vader plotseling en gaf hem het
stuur over.
Max besteeg de step. Hij zette af en
reed om zijn ouders. Ze draaiden met hem mee. Zijn vader maakte foto’s. De
naaldhakken van zijn moeder schraapten over de tegels. Hij voelde de lucht
langs zijn blote benen, door zijn blote tenen, langs zijn armen, door zijn
haren. Moersini kwam aanlopen. ‘Ah, de kleine mijnheer, wat gaat hij hard!’
riep ze en ze klapte in haar handen. Max reed om zijn vader, zijn moeder en
Moersini. Hij schreeuwde en brulde. Hij voerde het tempo op. Zijn ouders en
Moersini draaiden steeds sneller mee. Zijn moeder werd duizelig. Ze schreeuwde:
‘Max, stop, je maakt me gek!’ Nog harder stepte Max om de drie. Zijn moeder
zakte langzaam in elkaar. Zijn vader ving haar op. Moersini schreeuwde dat Max
nu moest stoppen.
Zijn vader sleepte zijn moeder naar
binnen. Hij zette haar in een rotanstoel. ‘Die jongen maakt me gek,’ jammerde
ze, terwijl ze haar hand op haar voorhoofd legde. ‘Dit stomme land maakt me
gek, jij maakt me gek.’
Max was tot stilstand gekomen en stond
verdwaasd met zijn step in zijn handen. Hij wilde de tuin in rennen, gaan
zwemmen en in bomen gaan klimmen, maar zijn moeder riep dat er binnen nog veel
meer cadeautjes lagen.
Op dat moment kwamen tante
Billenfriemel en oom Jaap met Peter en Roosje binnen. Zijn moeder kwam
onmiddellijk in beweging. De hand van tante Billenfriemel gleed in Max’ short
en de hand van oom Jaap ging door zijn haren. Op het terras maakten de kinderen
ruzie om de step.
Moersini kwam binnen en nam Max mee
naar de keuken. Ze liet hem in de oven kijken. Achter het glas lagen
pindakoekjes! Moersini nam hem op haar schoot en knuffelde hem.
Langs het keukenraam zag Max de
hoofden van mannen en vrouwen voorbijkomen. Hij hoorde opgewonden
kinderstemmen. Moersini zei dat ze allemaal speciaal voor hem waren gekomen
omdat hij jarig was. Ze hield hem met gestrekte armen omhoog. Haar lippen
maakten het brommend geluid van een vliegtuig. ‘Ik wil hoger, ik wil hoger!’
riep Max. Moersini liet hem zacht landen in haar schoot. ‘Wat jij willen,’
schreeuwde ze. ‘Klap op je blote bamboebillen!’ Max wist wat komen ging. Het
heerlijkste van alles. Heerlijker dan pindakoekjes. Moersini gaf hem zachte
klapjes op zijn blote billen.
Max liep terug naar de woonkamer. Het
terras stond vol mensen. Zijn moeder schonk glazen in. Zijn vader viste met een
net de bladeren uit het zwembad. In de verte zag Max een vreemd meisje op zijn
step voorbijschieten. Hij draaide zich om en liep door de voordeur de tuin in.
Hier was het rustig. Op dat moment zag hij de schildpadden aan komen lopen en
hij rende naar ze toe. Gedrieën gingen ze op weg.
Toen ze de achtertuin bereikten werden
Max en de schildpadden door een van de gasten opgemerkt. Er werd geroepen hoe
schattig hij was. Zelfs de kinderen hielden op met spelen. Ademloos keken ze
toe. Zijn moeder schreeuwde dat de schildpadden al honderden eitjes hadden
gelegd en dat ze iedereen een klein schildpadje zou geven met roze en blauwe
strikjes. Niemand reageerde. Verontwaardigd liep ze het huis binnen. Zijn vader
liep haar achterna. Hij probeerde haar te omarmen. Ze schudde zich los en duwde
hem van zich af.
Max ging verder en sprong bij het
grote hek aan de voorkant van het huis van de schildpadden. Hij stak zijn hoofd
door de spijlen en keek de zandweg af. Een grote bus kwam aangereden. Uit de
openstaande raampjes klonk luid muziek. Max kneep een beetje met zijn oogjes en
zag nu duidelijk dat de bus versierd was. De bus stopte voor het hek. De
chauffeur zwaaide naar Max en toeterde. Max wilde zich omdraaien en wegrennen
maar vanachter het huis kwamen met grote snelheid de kinderen aangerend. Ze
schreeuwden: ‘De verjariebus! De verjariebus!’ Ze stormden de bus in. De eerste
ballonnen werden kapot gestoken.
Daar kwamen de vaders en moeders met
glazen in hun handen. Ze zwaaiden naar de kinderen die uit de raampjes hingen
met vlaggetjes in de handen en snoep in de monden. De chauffeur zette Max op
zijn schoot. Hij deed hem zijn grote pet op.
De bus begon te rijden. Door de
luidsprekers schalde verjariemuziek. De zwaaiende ouders verdwenen uit zicht.
De bus reed door de brede straten van de stad waar de hekken groot en hoog
zijn. De kinderen wezen aan waar ze woonden. Later ging de bus op en neer want
de weg hobbelde en bobbelde. Hier en daar stonden huizen op palen met rieten
daken. Mannen, vrouwen en kinderen zwaaiden en renden naar het snoepgoed dat de
kinderen uit de raampjes gooiden. De buschauffeur stootte Max aan en zei dat ze
zwaaiden omdat hij jarig was. Max gaapte.
De bus maakte een scherpe draai naar
links. Ze reden een erf op. In een kring stonden houten huisjes met rieten
daken. Hier en daar liepen kippen en geiten. De chauffeur pakte de hand van Max
en drukte die op de toeter midden op het stuur. Uit de huisjes kwamen
tientallen blote mannen, vrouwen en kinderen. Ze gingen om de bus staan en
zongen mee met de muziek. De kinderen wierpen het laatste snoep uit de
raampjes.
‘Dit is het dorpje waar Moersini en ik
vandaan komen,’ zei de chauffeur. Max zag de kruipende kinderen, de blote
hangborsten, handen met lange scherpe nagels, een oude man zonder benen op een
krukje. ‘Laten we naar huis gaan,’ mompelde hij.
De chauffeur startte de motor weer en
luid toeterend reed de bus het erf af. Het werd stil. De bus stopte weer voor
het hek van het huis van Max.
De kinderen verveelden zich. Ze wilden
nu met hun ouders naar huis. Max werd door zijn moeder op schoot getrokken. De
wolkjes uit haar sigaret maakten hem duizelig. Hij hoopte dat iedereen nu snel
weg zou gaan. Hij wilde alleen gelaten worden met Moersini. Net toen hij naar
de keuken wilde rennen stond zijn vader op. ‘We gaan een wedstrijdje
organiseren!’ riep hij. ‘Wie van jullie kan het langst doodliggen?’
Meteen gingen de kinderen in het gras
liggen. Sommige lagen als gekruisigden, anderen in elkaar gerold. Max lag in
het midden plat op zijn buik. Hij proefde de smaak van gras en zand. Hij
probeerde te slapen want hij dacht dat hij al slapend het langst kon
doodliggen. Maar hij kon niet slapen. Voortdurend hoorde hij de schelle stem
van zijn moeder, iedere keer gevolgd door het gelach van zijn vader. Af en toe
hoorde hij een gil, een plons en nog een gil.
Toen hij wakker werd zat Moersini aan
zijn bed. Ze zei dat hij kampioen doodliggen was geworden en dat iedereen al
naar huis was gegaan. Er waren nog heel veel cadeautjes om uit te pakken. Ze
vroeg of de kleine mijnheer zijn ouders nog even welterusten wilde gaan zeggen.
Verbaasd bleef Max stilstaan in de
deuropening van de woonkamer. Zijn moeder zat met oom Jaap in een stoel. Ze had
haar armen om zijn hals geslagen. Tante Billenfriemel en zijn vader liepen hand
in hand langs het zwembad. Oom Jaap wreef met zijn handen over de borsten van
zijn moeder. Tante Billenfriemel en zijn vader verdwenen in de duisternis. Max
draaide zich om en rende terug naar zijn slaapkamer.
Moersini wachtte op zijn bed met een
pakje in haar handen. Ze legde het neer op zijn schoot. ‘Ik heb gewacht tot we
alleen waren,’ fluisterde ze. Max haalde het touwtje eraf en maakte het
papiertje open. Het was een opgevouwen lap. Moersini stond op. Ze spreidde de
lap uit op de grond voor zijn voetjes. Max herkende nu de vijf sterren en de cirkel.
Het was de vlag!
Moersini wees naar de rode ster en
vroeg: ‘Wat is dit?’
Max dacht even na. Zacht zei hij: ‘Dat
zijn de Indianen.’
Haar vinger wees nu naar de zwarte
ster: ‘En dat?’
‘Dat zijn de Bosnegers.’
‘En de bruine ster?’
‘De Javanen!’ Max was boven op de vlag
gaan zitten.
‘En de gele ster?’
Hij trok met zijn vingers zijn
buitenste ooghoeken omhoog. ‘De Chinezen!’
Ten slotte wees Moersini naar de witte
ster.
‘De witte ster, wat is dat?’
Max lachte. Hij wilde nu op Moersini’s
schoot gaan zitten.
‘En de witte ster?’
‘Nou, dat zijn de mensen.’
Grinnikend stopte Moersini Max in. Ze
spreidde de vlag uit als laken. Ze gaf hem een kus op zijn voorhoofd, sloot de
klamboe en deed de lamp uit. ‘We zijn allemaal mensen, kleine mijnheer,’
fluisterde ze, terwijl ze de deur sloot. Max bekeek in het zwakke licht de vijf
sterren op zijn bed. Hij vroeg zich af welke ster hijzelf was.
Midden in de nacht werd Max
opgeschrikt door geschreeuw, slaan met deuren, tikken van naaldhakken, starten
van motoren. Max trok de vlag over zich heen en draaide zich om.
De volgende dagen was alles weer
normaal. Behalve dat zijn vader niet aan het ontbijt zat. Hij was op reis en
zijn moeder wist niet voor hoe lang. Max klom in bomen, reed rond op zijn
schildpadden en keek ’s avonds met Moersini naar Tante Jacqueline.
Toen Moersini hem een keer al naar bed
had gebracht en hij bijna in slaap was gevallen, hoorde hij haar huilen. Max
sprong uit zijn bed en rende naar de kamer. Door de opengeslagen terrasdeuren
zag hij Moersini voorovergebogen zittend op een stoel. Ze schreeuwde: ‘De
kleine mijnheer! De kleine mijnheer!’ Zijn moeder stond achter Moersini en
hield haar handen op haar schouders.
Max rende terug naar zijn slaapkamer.
Hij dacht dat Moersini heel boos op hem was. Hij bleef rechtop in zijn bed
zitten tot hij geen geluiden meer hoorde.
Moersini was helemaal niet boos. Ze was
zelfs liever dan ooit. Ze bakte bijna iedere dag pindakoekjes. Ze vertelde hem
veel verhaaltjes. Ze sloeg hem af en toe op zijn billen en ze draaide zelfs al
haar tanden uit haar mond toen Max een keer om ketchup bleef schreeuwen en ze
de fles met haar handen niet open kon krijgen. Uren zat ze met een roodbebloede
zakdoek tegenover hem aan de keukentafel tot zijn moeder zou komen om haar mee
te nemen naar het hospitaal. Max besloot een tekening te maken voor Moersini,
het puntje van zijn tong hing uit zijn mond. Een bergachtige krater met daarbinnenin
een bananenboom. Een stevige boom met duizenden blaadjes en lichtgevende
banaantjes. Een klein mannetje gekleed in goud en hemelsblauw zit met zijn rug tegen
de stam.
Op een morgen werd Max door zijn moeder
en vader gewekt. Even was hij bang dat hij weer jarig was. Zijn moeder kleedde
hem snel aan en pakte wat spullen in. Zijn vader zei dat ze moesten opschieten.
In de woonkamer stonden grote
hutkoffers en hoge stapels ronde dozen. Moersini zat op een van de koffers en
keek verdrietig voor zich uit. Ze drukte Max heel dicht tegen zich aan terwijl
ze met haar handen over zijn rug wreef.
‘Een kus, ik wil een kus!’ fluisterde
ze. Max zoende haar op haar zwarte voorhoofd. Ze tilde hem op en bracht hem
naar de auto, die voor het terras stond. Max stapte in en daarna ook zijn
ouders. Ze zeiden dat ze op reis gingen. Max vond het leuk om op reis te gaan.
Achter het stuur zat dezelfde man die
de verjariebus had gereden. Zijn vader en moeder sloegen een arm om Max heen.
De auto trok langzaam op. Moersini reed helemaal mee tot aan het grote hek en
zwaaide dat open. Ze wrong haar dikke lijf door het portier en kuste Max. Ze
kuste zijn gezicht helemaal nat. Terwijl ze haar lijf terugtrok zei ze
onophoudelijk: ‘Kleine mijnheer, kleine mijnheer.’
In de verte zag Max zijn twee
schildpadden voorbijkomen. Ze liepen onverstoorbaar door. De auto draaide de
zandweg op. Moersini rende erachteraan en schreeuwde nu kreten die hij niet
verstond.
Max vroeg waarom Moersini niet mee
mocht op reis. Zijn vader kietelde hem in zijn nek. Zijn moeder keek strak voor
zich uit en drukte Max tegen zich aan. ‘Waarom niet?’
‘Moersini hoort bij het huis!’ riep de
chauffeur lachend over zijn schouder en toeterde een paar keer. Max draaide
zich nog eenmaal om naar Moersini, maar ze was al verdwenen in het opstuivende
zand.
Hij boog zijn hoofd naar achter op de
armen van zijn vader en moeder. Hij zag alleen maar blauwe lucht en hier en
daar een overhellende palmtak. Later in het vliegtuig zag Max wolken, wolken,
wolken, rood, hemelsblauw en goud.