BulkBoek BesteKorteVerhalen (dit is een pilot)
Ousmane Sembène
Lees voor 🔊
     Ousmane Sembène
     Niiwam


Onderaan de steile rotskust lag de rustige zee te glinsteren. De lucht was vol geluiden: het hoornsignaal van een ver schip, trompetgeschal van de soldaten uit de nabije kazerne die aan het exerceren waren, motorgeronk. 
Heel hoog in de lucht zweefden gieren. Het was een stralend heldere dag. 
De westzijde van het Aristide-Le-Dantec-ziekenhuis, gewoonlijk het 'inheemse ziekenhuis' genoemd, ter herinnering aan het koloniale tijdperk, was rustig. Voor de wijdopen deuren versperde een begrafenisauto de doorgang. 
Gewoonlijk wierp men bij het passeren van het mortuarium zwijgend een steelse blik naar binnen. Nu komt men hier alleen om een plicht te vervullen die men liefst zo laat mogelijk en zo zelden mogelijk op zich neemt: het begraven van een ouder, een geliefde, een vriend, een vriend van een vriend. 
Mannen in Europese of Senegalese kledij - sommigen staand, anderen zittend op de betonnen banken, in personenauto' s of gewoon op de rode laterietgrond - praatten en rookten in kleine groepjes en wierpen nu en dan een blik in de richting van de ingang. Deze mannen, in het dagelijks leven opgeslokt door de beslommeringen van het nieuwe Afrika, van elkaar gescheiden door de omstandigheden van het stadsleven, vonden elkaar daar terug om zich te wijden aan de oude traditie van de dodenwake. Auto's, opgesteld in een rij, als de wagons van een trein, en twee gehuurde bussen stonden op de weg geparkeerd. 
Uit het mortuarium kwamen enkele mensen naar buiten, zich één voor één door de nauwe doorgang wringend die de lijkwagen voor hen overliet. De vrouw - de enige vrouw - verscheen als eerste. Ze was armoedig gekleed. Tranen stroomden over haar ingevallen wangen. Achter haar verscheen haar man, Thierno. Hij droeg hun dode kind in zijn armen. Een derde, een man van gevorderde leeftijd, sloot de rij. Dat was de voddenman. Onder zijn rechterarm hield hij een grote, zorgvuldig opgevouwen zak. Hij droeg een versteld pak. De kwast van zijn muts hing op zijn schouder. Hij scheen op zijn gemak, hij stoorde zich niet aan de mensen om hem heen. Zonder schaamte of verlegenheid keek hij ze stuk voor stuk aan, duidelijk meer vertrouwd dan zijn metgezel met de dingen van de stad. 
'Kom,' fluisterde de voddenman de ander op rustige, maar gebiedende toon in het oor. 
Thierno, die geheel opging in zijn verdriet, gehoorzaamde. Ze lieten de vrouw alleen. De tranen stroomden onafgebroken over haar wangen, maar snikken deed ze niet. Ze wrong nerveus haar handen en beet zich op de lippen. Ze voelde geen pijn. Ze zag haar man weglopen met hun enige kind, met naast hem de oude man. 
Zij die daar waren voor een andere begrafenis, wisten niet wat ze zagen. 
Rechtop als een palm droeg Thierno het lijk van zijn zoon, alsof het een stapel gestreken linnengoed was. Hij was gehuld in een lang gewaad van verbleekte blauwe katoen en aan zijn voeten droeg hij plastic sandalen. Diepe kloven liepen dwars over zijn hielen, waarvan het vereelte vlees loodkleurig was. Zijn peperkorrel-haar was heel kort geknipt. 
De twee mannen zwegen. Voorbij het gebouw van het Institut Pasteur bleven ze staan om een paar auto' s te laten passeren. De voddenman hield als een vader Thierno' s elleboog vast, om hem te helpen oversteken. 
Bij de bushalte stonden mannen en vrouwen, op de terugweg van een bezoek aan de dokter of van een ochtendvisite aan een ziek familielid, onder een afdak te wachten op de bus. De oude voddenman had met opzet deze tweede halte gekozen, want zo'n vierhonderd meter daarvandaan stonden de controleurs. Thierno en de voddenman bleven staan, zwijgend, op afstand van de anderen. 


De oude voddenman had Thierno die ochtend ontmoet. Uit hoofde van zijn beroep kwam hij vaak in het mortuarium: hij hielp bij het afleggen van de doden in de hoop hun kleren te kunnen bemachtigen, die hij ofwel van de bewaker ofwel van de familieleden van de overledene kocht. Nadat hij de kleren had gewassen, verkocht hij ze in de buitenwijken van Dakar of op het platteland. 
Thierno had hem, terwijl hij wachtte tot hij het lijk van zijn zoon kon meenemen, met de bewaker zien praten. Hij liep naar hen toe en wendde zich tot de voddenman: 'Is het ver naar ... ?' vroeg hij onzeker en maakte zijn zin niet af. 
'Wat?' 
De botheid van dit antwoord bracht hem van zijn stuk. 
Thierno zweeg. 
De drie mannen keken elkaar aan. De bewaker maakte van de gelegenheid gebruik om Thierno zijn begrafenisvergunning te overhandigen en trok zich terug om zich elders nuttig te maken. Met het gelige papier in zijn hand informeerde Thierno, stug of schuchter: 'Waar zou het kerkhof zijn?' 
'In Yoff.' 
'Hoe kom je daar het snelst te voet?' 
Ongelovig nam de voddenman hem langdurig van hoofd tot voeten op en dacht: 'Hij is gek! Er zijn te veel gekken in Dakar.' Verwilderd voegde Thierno eraan toe: 'Ik moet mijn zoon begraven.' 
De oude man bekeek hem nu nog aandachtiger. Hij had veel gezien en gehoord in de tijd dat hij dit beroep uitoefende, maar zo'n vraag had hij nog nooit gehoord.
´Waar kom je vandaan?' 
'Ik?' zei Thierno. 
'Tegen wie zou ik het anders moeten hebben? Waar kom je vandaan?' 
'Ik kom uit ... ' 
Uit zijn tongval maakte de oude man op dat de man juist van het platteland was gekomen. 
'Heb je geld?' 
'Waarom?' vroeg Thierno achterdochtig: 
Vervolgens, na een minutenlange mijmering, zei hij: 'Op het platteland heb je geen geld nodig om iemand te begraven.' 
'Maar we zitten hier niet op het platteland. Hier in Ndakarru kun je niet zonder geld op het kerkhof komen. Het is heel ver, het kerkhof. Het is in het dorp Yoff ... Om daar te komen moet je een taxi nemen. En als je geen cent hebt, dan zal niemand je erheen brengen. Heb je geld?' 
Thierno antwoordde ontkennend door zijn benige hoofd te schudden. De voddenman moest zich inhouden om niet in lachen uit te barsten vanwege zoveel onnozelheid. Maar het was niet het moment en niet de plaats daarvoor. Hij keek Thierno strak aan en richtte vervolgens zijn blik op de vrouw, die door verdriet overmand in een hoek bij de ingang was neergevallen. De vrouw was gewend geraakt aan de geur van formaline en wierook, maar die hield de doordringende lijkenlucht niet tegen. De voddenman werd er meewarig van. 'Onnozele halzen uit de rimboe,' zei hij bij zichzelf, voor hij vroeg: 
'Heb je vijftig frank?' 
'Geen cent,' antwoordde Thierno eerlijk. 
De oude man ergerde zich. Hij had hem graag daar laten staan en zich aan zijn eigen besognes gewijd, maar het gesnik van de vrouw weerhield hem. 
'Ze denken dat ze me naar hun pijpen kunnen laten dansen,' mopperde hij; en hij begon medelijden met hen te krijgen. 
Toch bleef zijn stem schamper: 'Je hebt dus geen rooie cent?' 
´Yalla is mijn getuige! Sinds gisteren hebben we geen hap gegeten. We hebben hier de nacht doorgebracht. Je kunt het aan de bewaker vragen. ' 
De voddenman had iemand gevonden die armer was dan hij. Hij besloot hem, een broeder van hetzelfde geloof, te helpen. Hij zou zijn vervoer betalen. Het was niet de eerste keer dat iemand zonder geld met het openbaar vervoer reisde om zijn dode te gaan begraven. Hij kende de route van lijn acht uit zijn hoofd. 


De bus stopte. 
Eerst stapte de voddenman in om het kaartje te kopen. Ze waren de laatste passagiers. 
Thierno voelde met elke stap zijn beklemming toenemen. De angst overweldigde hem. En bleef groeien. Zijn droeve blik gleed over de passagiers die zich verdrongen om bij de lege plaatsen te komen. De angst om ontdekt te worden met Niiwam, zijn dode kind, verlamde hem. 
De oude voddenman stak een kaartje tussen zijn vingers en stapte snel uit, na hem in het oor te hebben gefluisterd: 'Ga zitten ... daarginds.' 
Thierno deed een stap naar voren. Maar had hij zich werkelijk bewogen? Hij stootte tegen het opstapje, schrok. Bitter, kleverig speeksel vulde zijn mond. Een fractie van een seconde kruiste zijn blik die van de conducteur. Zijn angst maakte dat hij zich afwezig en schuldig voelde. Hij was verlamd door zijn angst. Bloed stroomde naar zijn oren, zijn lichaam was drijfnat van het zweet. Hij klemde zijn kaken opeen, durfde niet om hulp te vragen. Het ontbreken van solidariteit maakte hem tot een wees, een vondeling, en hij voelde zich alleen, onbeschermd, een stuk wrakhout. Hoe graag had hij op dit moment de banden van zijn dorpsgemeenschap voelen knellen. Leerling zonder leermeester! 
Voelde hij zich schuldig omdat hij een regel had overtreden? Berouw? Inbeelding? Besefte hij dat hij een taboe had doorbroken? Hij was versuft en verward en had het gevoel dat hij stikte. Hij bekeek het kaartje tussen zijn wijs- en middelvinger en draaide zich om om naar de oude voddenman, zijn uudere, te kijken. Hij riep opnieuw zijn hulp in. 
Buiten de bus sloeg de voddenman hem gade. Hij kon niet met hem meegaan. Hij had zelf levende kinderen en twee echtgenotes te onderhouden. Hij had alles gegeven dat hij die dag had verdiend, vijftig frank. Met dat geld had hij een half pond rijst voor zijn gezin kunnen kopen. En had hij hem niet dat oude laken gegeven als lijkwade voor zijn zoon? Hij had drie- of vierhonderd frank kunnen krijgen voor dat laken. De bejaarde man zei bij zichzelf dat hij onmogelijk meer kon doen. 
Hij gebaarde Thierno dat hij door moest lopen. Thierno wierp een angstige blik op de conducteur, zijn benen weigerden dienst onder zijn zwaar geworden lichaam. Als een kleine jongen die een uitbrander krijgt, staarde hij naar de vloer. 
De oude man had zijn zak op het trottoir gelegd en moedigde Thierno met onopvallende gebaren aan, dwong hem verder de bus in te lopen. Onbaatzuchtige medeplichtigheid. Hij liep buiten met Thierno mee. Zonder hem zou Thierno weer zijn uitgestapt met Niiwam, maar de aanwezigheid van een oudere beroofde hem van zijn eigen wilskracht. Driemaal stond Thierno op het punt terug te keren ... het op te geven. 
Hij wist bij voorbaat dat de oudere het hem zou ontraden, zeker nu hij al tot hier gevorderd was. Zou hij in zijn eentje tot zo'n onderneming in staat zijn geweest? 
Aangemoedigd door de oudere, volgde hij diens aanwijzingen op. Hij liep twee rijen stoelen voorbij, ging zitten en legde zijn last op zijn schoot. Een gevoel van opluchting maakte zich meester van hem. Diep in zijn blik verscheen een zekere kalmte. 
De oude man schonk hem een meelevende glimlach. Hij wilde hem moreel steunen tot de bus vertrok en bleef hem door de ruit heen aankijken. 
Thierno had een alledaags, benig gezicht, met ogen die diep in hun kassen lagen onder zware wenkbrauwen. Twee wrange groeven omlijstten zijn mond. 
Zij keken elkaar aan. Thierno sloot zijn ogen. Toen hij ze weer opende, stonden er tranen in. De voddenman schudde zijn hoofd, alsof hij zeggen wilde: 'Een man huilt niet.' Hijzelf hield zich goed door zijn tranen terug te dringen. 
Er ging een bel, het sein tot vertrek voor de chauffeur. De honderdzestig paarde kr achten zetten zich in beweging. 
Bij wijze van afscheid knikte de oude voddenman hem toe. Hij was niet ontevreden over zichzelf. Hij had al eerder anderen op dezelfde wijze geholpen. 
De bus beklom de steile helling naar de watertoren, in de richting van het centrum rijdend. Zijn route liep door heel Dakar, van het ene einde van de stad naar het andere. 
Thierno schonk geen aandacht aan de drukte in de straten. Zijn ogen vestigden zich enkele seconden op een man of een vrouw, vervolgens verdween het beeld weer even spoedig. Soms dreven zonnestralen de spot met hem. De gedachten verdrongen elkaar in zijn hoofd, hij bezat er geen macht over, kon ze niet ordenen. Hij sloot zich op in zijn innerlijke leegte. Zijn gedachten sprongen van de hak op de tak. Er was niemand in de buurt die hem raad kon geven. In het dorp werd elk van zijn daden en gebaren gewogen en bestudeerd door de oudsten, want alleen de oudsten beschikken over wijsheid, kennis en ervaring. Alleen zij kennen en onderscheiden in ieder ding het onzichtbare deel, waaruit alle onheil voortkomt. En vandaag, in zijn eenzaamheid, had hij hen en hun raad nodig. Hij had nog nooit alleen tegenover het onbekende, die geduchte tegenstander, gestaan. 
Thierno vroeg zich af waarom hij en zijn vrouw eigenlijk naar de stad waren gekomen. Zijn gedachten gingen terug naar zijn dorp, de hutten, de families, de clans, het magere vee, de akkers met de onvruchtbaar geworden aarde. Heel zijn vroegere wereld stond hem opeens voor de geest, maar verstard, levenloos. 
Die hongersnood, die vreselijke ramp, had vele dieren en mensen van het leven beroofd. Als hij de gruwelijke en bittere balans opmaakte, werd het hem te machtig. Hij zag geen enkele toekomst, geen glimp van hoop op wat voor toekomst dan ook. Alleen het heden, de zorg van het ogenblik - zijn overleden zoon begraven - dicteerde zijn handelingen. 
De haltes volgden elkaar op. Mensen liepen met doelbewuste tred, spraken nauwelijks met elkaar. Onder elk gebaar, elke blik broeide een onuitputtelijke energie. Alles was hem vreemd, die mensen en hun reacties ... Hij meed de blikken van de andere passagiers, uit angst dat zijn eigen blik hem zou verraden. Elke keer dat de bus stopte, werd hij gekweld door dezelfde angst. De oudere, de bejaarde voddenman, had hem gezegd: 
'Vooral bij de haltes moet je oppassen. In de stad ken je zelfs je eigen buurman niet ... ' 
Na een poosje had hij eraan toegevoegd: 'In de stad kun je niemand vertrouwen.' 
Een indringer schond zijn gesloten universum. Alert als een opgeschrokken dier vermande hij zich en wendde hij zijn blik naar buiten. Thierno vroeg zich af wie die ellendeling was die naast hem was komen zitten. Een man? Een vrouw? 
Hij dook iets meer ineen en hield zijn adem in. Hij was een man van de wijde vlakten, een bedreven jager, en kon zich beheersen om het dier niet te doen schrikken. 
De passagier ging op zijn gemak zitten, maakte zich breed. 
Thierno schoof verder naar het raam. Ongegeneerd opende de ander zijn krant. Thierno boog zich naar rechts en trok het lijk van zijn zoon mee. Zijn blik kroop van beneden naar boven. Hij zag de keurig gepoetste bruine schoenen, de lijnrechte vouwen in de broek. Europese kleren behoorden naar zijn idee tot de wereld van chefs, bazen en welgestelden. 
Deze nabijheid ergerde en hinderde hem. Angstvallig bewaakte hij de afstand tussen hen. Zijn buurman was een belangrijk iemand. 
De brute buurman vouwde zijn krant nu helemaal open. Het papiergeritsel deed Thierno huiveren. Het riep in zijn religieuze bewustzijn de mythe van het schrift op: de cultus van de kennis die alle ingewijden gezag verleent. Hij nestelde zich zo goed en zo kwaad als het ging tegen het plaatwerk aan. Het zweet brak hem uit. De onderkant van de krant rustte op de voeten van het dode kind. Op die plaats raakte een eind van de lijkwade los. Zou zijn geheim ontdekt worden? Zijn ogen lieten de plek niet meer los, de schrik sloeg hem om het hart, hij hapte naar adem. Het gevoel dat hij stikte - hij had het idee dat hij dat deelde met Niiwam. Zijn hart klopte steeds harder. Zijn lege buik trok nog verder samen. De pagina van de krant volgde, als versmolten met de lakenstof, alle plooien daarvan. Schreeuwde hij alleen inwendig? Hij hoorde geen weerklank van buiten. Hij hief zijn ogen op naar de man. De krant scheidde hen, maar die afscheiding vergrootte zijn angst. De kleding van zijn buurman - die vast en zeker een baas was - deed alle kracht uit hem wegzinken. Thierno zag zijn grote armbandhorloge en was diep onder de indruk. 
De man liet zijn krant zakken. Over het papier heen keek hij Thierno hooghartig, ernstig en gebiedend aan. Hij onderzocht hem, peilde hem. De spieren in Thierno's gezicht vertrokken. Innerlijk was hij in grote beroering. Het silhouet van een gebouw spiegelde in de brillenglazen van de man. Verslagen vestigde Thierno zijn blik weer op Niiwam. Hij zou het papier van het levenloze lichaam willen wegduwen, maar hij had er de moed niet toe. Hij kromp in elkaar. 
Een vlucht? Echt of voorgewend? 
Zijn Europees geklede buurman, voldaan dat hij hem zijn plaats had gewezen, hervatte rustig zijn lectuur. Seconden en minuten verstreken, tergend langzaam. Het traject van lijn acht is zesentwintig kilometer lang. Volgens de dienstregeling duurt de rit anderhalf uur, tijdens de spitsuren twee. Twee koppels losten elkaar af, het eerste werkte van zes uur 'smorgens tot twee uur 'smiddags, het tweede van twee uur 's middags tot negen uur 's avonds. 
Wellé, de chauffeur, wilde de tien minuten die hij tijdens zijn tweede rit verloren had inhalen. Hij vormde een koppel met Malan Cissé, een veteraan op deze lijn. Het was een conducteur die niet mals was voor zwartrijders. Hij verkocht niet alleen de kaartjes, maar gaf ook het sein tot stoppen of vertrekken. Malan kende heel wat vaste klanten op deze lijn. Niets dat in de bus gebeurde, ontging zijn boosaardige oogjes. Hij verklaarde tegenover ieder die het wilde horen dat hij' een uitstekend visueel geheugen' had. 
Vanaf het vertrek had Wellé voor geen enkel stoplicht hoeven wachten. Een zeldzaam geluk! Het geronk van de motor gaf hem een aangenaam gevoel, hij hield van techniek. Als hij in dit tempo doorreed, zou hij zeker vroeg genoeg bij het eindpunt zijn om op zijn gemak een sigaret te kunnen roken. 
Hij proefde de rook al. 
De bus liet het presidentieel paleis achter zich, reed over de Boulevard de la République en draaide de Avenue du Président-Lamine-Gueye in. Het was een hoofdstraat; er waren moskeeën, winkels vol geïmporteerde stoffen en cosmetica, een bioscoop, restaurants, apotheken, schoenmakerswinkels, kappers en oosterse bazaars. De straat trok vooral vrouwelijke klanten. Op de stoep voor één van de moskeeën zaten traditionele borduurders te werken op schapenvellen of op matjes. 
Tot aan het kruispunt was het eenrichtingsverkeer. Wellé moest telkens remmen en kwam slechts met horten en stoten vooruit. Hij reed op de tweede rijstrook en meed zo de rij van auto' s die midden op de weg stonden te wachten, de blik op de achteruitkijkspiegel gericht, om dubbel te parkeren. 
Bij zijn halte stond een Mercedes 600 geparkeerd, met op zijn nummerbord de D van 'diplomatique'. 
Iemand had gedrukt om de bus te laten stoppen. De drie deuren gingen open. 
De man in het grijze synthetische pak - Thierno' s buurman - vouwde zorgvuldig zijn krant op en stond op. Thierno keerde hem de rug toe. Het lange silhouet van de man tekende zich vaag af tegen de ruit die bedekt was met een laagje fijn stof. Thierno hield hem in de gaten, op zijn hoede. Hij was ervan overtuigd dat de man hem vijandig gezind was. Ineengedoken begluurde hij hem. Eenmaal op het trottoir voelde de man in zijn zakken en haalde een groot pak Marlboro en een vergulde aansteker te voorschijn. Hij stak zijn sigaret op en verdween met dandy-achtige tred. 
Thierno haalde opgelucht adem. Hij strekte zijn benen, legde Niiwam voorzichtig weer recht op zijn schoot en maakte het uiteinde van de lijkwade opnieuw vast. Hij bewaarde zijn buskaartje tussen de plooien van de stof, van het versleten, vergeelde laken dat het ziekenhuis niet meer wilde hebben en dat de voddenman hem geschonken had. 
Hij ging op zijn gemak verzitten en liet zijn waakzame blik voortdurend door de bus en erbuiten ronddwalen. 
Een jeugdige blinde zong onafgebroken een overbekende religieuze melodie, op de grond onder een plataan gezeten. Hij bedelde zijn eten bij elkaar. Naast hem gaf een verkoopster van geroosterde pinda's haar zuigeling de borst. Op de maat van het eentonige gezang bewoog ze haar bovenlichaam naar voren en naar achteren, terwijl ze intussen de pinda' s in zakjes deed. 
Thierno dacht met vertedering aan zijn overleden zoon. Het zien van die moeder met haar baby naast de blinde stemde hem droevig. 
Pas toen de bus bruusk remde, liet Thierno de afgrond waarnaar zijn sombere gedachten hem hadden meegetrokken, achter zich. Het rode stoplicht, een vlammend, doordringend en heerszuchtig oog, bracht hem weer terug tot de werkelijkheid. Vlak naast de paal stond een politieagent in een kaki-uniform het verkeer in de gaten te houden. Zijn ogen gingen schuil achter een zonnebril; hij had de klep van zijn pet tot over zijn wenkbrauwen getrokken. 
Net als de politieagent herinnerde ook dat bloedrode stoplicht hem weer aan de macht van het gezag dat hem met onzichtbare klauwen omklemde... hem vermorzelde ... 
Voelde hij zich schuldig? Waarover? En waarom? Ging hij gebukt onder het besef dat hij iets verkeerds had gedaan? Maar wie had hij dan iets aangedaan? Het idee vatte post dat hij inbreuk had gemaakt op de normen van de levenden! Je reist niet met een lijk rond zonder medeweten van de anderen. Hij had het gevoel dat hij verdwaald was in een vreemd land met Niiwam. Het speet hem dat hij zijn dorp, zijn gemeenschap had verlaten. 
Zijn blik bleef opnieuw rusten op het symbool van de macht. Hij probeerde zich voor de bril van de politieagent te verbergen door zo veel mogelijk onderuit te zakken. (Onder ons gezegd, de agent kon hem niet zien, laat staan zijn dode zoon.) 
Het licht sprong op groen. Wellé trapte fors op het gaspedaal. De honderdzestig paardenkrachten steigerden en galoppeerden weg, een dikke zwarte rookpluim uitblazend. Wellé had de tics van een vrachtwagenchauffeur. 
De bus bereikte het plein. De Sandaga-markt is het soort markt dat typerend is voor de Sahel en de Soedan. Rondom staan kramen met vlees en stalletjes waar men wat kan eten en drinken en er is een zeer gevarieerd aanbod van artikelen: schoenen, radio's, transistors, attachékoffertjes, crème om de huid van zwarte vrouwen te bleken, bh' s en onderjurken. De transistorradio's schreeuwden alle hetzelfde nationale muziekprogramma uit. Het was net een mierenhoop die door een onvoorzichtige voet is vertrapt: het krioelde van de mensen die van de ene kant van de markt naar de andere liepen. De felle, warme, stralende kleuren van hun bonte kleren weerkaatsten het zonlicht. Het gegons van de stemmen, het geroep en geschreeuw en de politiefluitjes wedijverden met de radio' s. 
De stank van rotte en gedroogde vis, van bedorven vlees, van dode honden en katten in staat van ontbinding, van stilstaand water, en de geur van peper, uien, nat papier, van voeten vol ongeneeslijke zweren, van zweet en motorolie vermengden zich, wervelden rond en stegen op en verspreidden zich in de lucht. 
Wellé, de chauffeur, haatte dit deel van het traject. Achteloze voetgangers zwalkten, zonder op het verkeer te letten, van het ene trottoir naar het andere. Verlamden kropen tussen de auto' s door als palingen in het water. Hij reed heel voorzichtig, stapvoets. Hij ergerde zich over het verlies van kostbare minuten. 
Bij de halte Syndicat werd de bus bestormd door huisvrouwen. Kalebassen, plastic tassen en manden gingen van hand tot hand om uiteindelijk op iemands schoot te belanden. De gesprekken met typisch vrouwelijke stembuigingen gingen over de duurte van het leven. De geur van etenswaren en kruiden trok door de bus. 
Een bejaarde blinde man en zijn geleider trachtten al zingend door de middendeur de bus in te komen. 
'Hé, wegwezen!' riep Malan, de conducteur. Zijn harde stem maakte de passagiers opmerkzaam op de invalide en zijn geleider. 
'Malan, je mag niet zo tekeergaan tegen mensen die niets hebben gedaan,' riep een vrouw die nog stond, met haar kalebas in de hand. Ze kende de conducteur. 
'Bedelaars horen thuis op het trottoir,' antwoordde Malan geërgerd en vastberaden. 
Het lied stokte achter in de open mond van de blinde. Blind als hij was, opende hij zijn oogleden zonder oogharen om in het niets te staren. Onmiddellijk sloot zijn rechterhand zich om de schouder van het jongetje dat hem leidde. Tastend met zijn voeten, stapte de blinde weer uit. 
Geschrokken' van de zware stem van de conducteur had Thierno zich ongerust omgedraaid. Malan nam elke passagier op voor hij weer ging zitten. 
'Ei, Ndeisan!' mompelde de vrouw die naast Thierno plaats nam. Ze keek naar Thierno. 
De bus vertrok. Trok op. Thierno staarde naar de kalebas van de vrouw: de stukken maniok met mooi wit vlees deden hem watertanden. Al meer dan een etmaal had hij niets gegeten; bij de aanblik van de knollen verging hij van de honger. Hij slikte zijn speeksel in, wendde zijn blik naar buiten. Bij elke halte stootte zijn buurvrouw met haar dijbeen tegen de voeten van het lijk. 
Thierno vroeg zich af of zijn vrouw inmiddels thuis zou zijn. Maar hoe moest ze thuisgekomen zijn? Hij, haar man, had niet gewild dat zij met hem meeging. Zijn godsdienst verbood dat vrouwen aanwezig waren bij een begrafenis. Hij was vergeten dat zijn vrouw zonder een cent niet kon reizen. 
En nu zat er een andere vrouw naast hem. Deze gedachten leidden nergens heen. Onwillekeurig speurde zijn blik opnieuw de bus af. Opgelucht stelde hij vast dat alle passagiers hem de rug toekeerden; hij zag alleen nekken voor zich. Iedere keer dat het rode lichtje met het opschrift' arrêt demandé' ging branden, keek hij er vol verbazing naar. Hij kon geen Frans lezen. De oude voddenman, zijn oudere, had vergeten hem er iets over te zeggen. Afgeleid door dat rode licht dat aan- en uitging, kwam hij enigszins tot rust. Zijn gezicht kreeg weer de gebruikelijke, kalme uitdrukking. Hij liet zijn hoofd rusten tegen de stoelleuning, de ogen omhoog gericht. De hemel trok voorbij ... 
'Pardon ... Pardon, man!' 
De vrouw had hem uit zijn dagdromen weggerukt. Hij keek haar verstoord aan. Zij stond op, de kalebas in evenwicht houdend op haar rechterhand. De huisvrouw had de vonk in de ogen van de man opgemerkt. Ze knipperde kwaad met haar ogen en liep uitdagend ongegeneerd in de richting van de uitgang. Thierno had aan zijn opvoeding een afschuw overgehouden van losbandigheid bij vrouwen, vooral bij jonge vrouwen. Toch staarde hij gefascineerd naar het achterwerk van de vrouw, gedachteloos. 
Achter de ruit kwam een beignettenventer hem zijn waren laten zien: mooie beignets waar de olie vanaf droop. De venter hield het blad naar hem omhoog. Thierno had het niet meer. Hij hijgde als na afloop van een lange hardloopwedstrijd en staarde naar het eten. De krampen in zijn ingewanden werden heviger. Een plotselinge duizeling overviel hem. Minuscule zweetdruppeltjes parelden op zijn voorhoofd en in zijn hals. Thierno' s keel zat dicht, een golf van speeksel stroomde zijn mond in, hij weigerde te vragen, te bedelen, zijn waardigheid belette het hem. 
De verkoper wist dat deze man honger had. Hij koos een andere plaats. Demonstratief liep hij naar de midden deur die nog open was, liet het blad op zijn vingertoppen draaien terwijl hij Thierno aankeek, en riep: 
'Warm en lekker zijn ze 
heerlijk zacht 
en dik besuikerd 
als je tand breekt wanneer je hapt 
in deze zoete lekkernij 
dan zat ie vast al los 
warm en lekker.' 
Malan gaf het vertreksein ... De venter, misleid door die arme donder, deed twee stappen achteruit en wierp Thierno een minachtende blik toe. 
De deuren van de bus gingen dicht. 


Op de markt van Tilleen streek een wolk blauwe agressieve vliegen neer op het versleten laken dat om Niiwam gewikkeld was. In kleine hardnekkige groepjes liepen ze om oude bloedvlekken heen. 
Thierno verjoeg ze voorzichtig met zijn hand. Sommige vlogen weg, van het ene gezicht naar het andere, van de ene nek naar de andere. Andere vliegen gingen op de verchroomde stangen zitten, op de raamomlijstingen, op de hangende handgrepen, en gingen opnieuw tot de aanval over. Elke beweging van Thierno leek er meer aan te trekken. Hij werd door een onbestemde angst overvallen en vergat zijn knagende honger. Hij hield de passagiers heimelijk in de gaten, en probeerde intussen Niiwams lichaam te beschermen tegen de charges van de vliegen. Met een liefdevol gebaar trok hij het lichaam tegen zich aan en bedekte het met zijn onderarmen. Plotseling lichtte hij zijn armen weer op - het was niet juist zijn armen op het lijk te laten rusten. Heiligschennis! Hij schoof zijn handen voorzichtig onder het lijk en wiegde Niiwam zacht heen en weer om zo de vliegen te verjagen. 
Was hij ook zo'n liefhebbende vader geweest toen het kind nog leefde? Had hij hem toen zo gekoesterd? Of had hij zich er alleen om bekommerd dat hij te eten kreeg? Vroeg in de ochtend ging hij weg, om pas 's avonds laat zijn vrouw de magere en moeizaam verworven oogst van de dag voor te zetten. Toen het kind de eerste symptomen vertoonde, was het zijn vrouw geweest die zich over hem ontfermd had. Eerst had ze huismiddeltjes geprobeerd. Vervolgens kwamen de genezers en de maraboets aan de beurt. En toen er ondanks dat alles geen verbetering optrad, ging zij met hem naar de enige polikliniek in Guedjway. Het kind moest worden opgenomen. Het werd afgevoerd naar het 'inheemse ziekenhuis' en ondergebracht op de kinderafdeling, op de 'huisvrouwenzaal'. Moeder en kind hadden geluk: ze vonden een mat en sliepen op het koude cement. De baby kreeg geen verzorging en bracht er alleen zijn laatste nacht door. 
De volgende morgen gaf hij de geest. 
Het kostte Thierno die volgende morgen geen enkele - administratieve - moeite om een overlijdensakte en een begrafenisvergunning los te krijgen. De reden daarvan was dat de enige koelruimte vol lag met lijken van belangrijke mensen. Men kan moeilijk van alle armen de lijken bewaren. 
Dit was het tweede kind dat hij verloor. Het eerste was zonder enig probleem met vergunningen of openbaar vervoer in het dorp begraven. De gemeenschap had ervoor gezorgd. 
Door de tragedies die hij had meegemaakt langzaam maar zeker fatalistisch geworden, legde Thierno de schuld van het gebeurde bij het lot. Hij liet zich beheersen door de mysterieuze kracht van zijn geloof, dat hem verplichtte zijn dode zoon te begraven op een moslim-begraafplaats. Aan dat idee klampte hij zich vast, zonder zich af te vragen of hij het kon uitvoeren. Vandaag had hij maar een levensdoel: dat te doen. Morgen zou hij wel weer verder zien. Hij prees de welwillendheid van de chef van het mortuarium, van de bewaker en van de oude voddenman. Eén ding speet hem. Hij kende hun namen niet. Hij voelde zich schuldig vanwege deze nalatigheid. Hij nam zich voor na de begrafenis van zijn zoon terug te gaan om zich bij hen te verontschuldigen voor zijn verzuim. 
Eenmaal bevrijd van het drukke verkeer op de Avenue Blaise-Diagne en de Tilleen-markt, zette Wellé, de chauffeur, er vaart achter. Op de weg naar Ouakam sorteerde hij voor de ingang van de universiteit rechts voor en reed in de richting van Point E. Op de kruising versperden nieuwsgierigen de weg: een botsing tussen een nieuwe gele Chrysler en een witte Renault. Op het asfalt waren rode vlekken te zien. Twee agenten van de verkeerspolitie regelden de zaak. Wellé probeerde erlangs te komen door met zijn linkerwielen over het trottoir te rijden. De conducteur, Malan, hield de achterkant van de bus in het oog. De overhellende rechterzijde van de bus kwam langs de plaats van het ongeluk. Thierno kon zijn ogen niet van de grote plas stollend bloed afhouden. Precies op dat moment bonkte een van de wielen zwaar tegen de stoeprand op en het hoofd van Niiwam sloeg tegen de metalen zijwand. Thierno schoot half overeind, met een verwilderde blik in zijn ogen. Hij had de schok diep in zijn binnenste gevoeld. Hij bleef half overeind staan, met gebogen knieën, totdat de chauffeur zijn manoeuvre had voltooid. 
De vliegen waren als bij toverslag verdwenen. 
Vanaf de volgende halte werd de bus bestormd door scholieren van het Blaise-Diagne-lyceum. Ze praatten hard en veel in het Franwolof. Ieder op zijn beurt liet zijn kaartje en zijn abonnement zien. 
Een van de passagiers trok de aandacht van Malan, de conducteur: een jonge man gekleed in een zeer schoon wit getailleerd overhemd en een nauwe broek zonder achterzakken. Hij had een glad, jeugdig gezicht, een modieus, wild kapsel, en zijn amandelvormige ogen hadden een onrustige, spiedende blik. Bij Malan aangekomen maakte hij de rechtermouw van zijn overhemd los en overhandigde hem een in de lengte opgerold bankbiljet. Malan reageerde vijandig, hij meende aanvankelijk dat hij voor de gek werd gehouden. Maar de jonge man, ontspannen, geamuseerd, lachte een innemende glimlach. Zijn ogen werden smalle spleetjes. Hij was beleefd en charmant. Hij vouwde het biljet van vijfhonderd frank open, streek het zorgvuldig glad alvorens het aan de conducteur te overhandigen en zei in het Frans: 'Eindpunt vliegveld!' 
Malan pijnigde zijn hersens af in een poging zich de jongen te herinneren. Hij wist zeker dat hij hem eerder had gezien. Maar waar? En wanneer? Doordat hij zijn hoofd bij de kaartjesverkoop aan de andere passagiers moest houden, slaagde hij er niet in zich de omstandigheden van hun eerdere ontmoeting te binnen te roepen. Nadat Malan hem geld had teruggegeven, hield hij hem in het oog en hij zag dat hij stond te praten met een andere reiziger die bij de vorige halte was ingestapt. Deze laatste was gehuld in een vlekkeloze witte kaftan en droeg een grijze aktentas. Malan kon niet horen wat ze zeiden. De twee gingen uiteen en gingen elk in een andere rij zitten. Hij piekerde zich suf; deze twee jonge mannen intrigeerden hem. 
De bus reed opnieuw de Boulevard Dial-Diop op en volgde daarna de Avenue Bourguiba, langzaam afdalend naar de parallelweg van de Route des Puits. Hij reed langs de gendarmeriekazerne van Xar Yalla en kwam tenslotte in de wijk Grand-Yoff terecht. 
Het was een typische buitenwijk - een van de vele dichtbevolkte wijken van Dakar. Schapen met vuile vachten, naakte of halfnaakte jongetjes met opgezwollen buik en spillebeentjes en vrouwen verdrongen zich rond de waterputten aan de kant van de weg. Waterverkopers, karren, eenden, kippen en honden zwierven rond. 
Wellé greep het stuur stevig beet en ging recht zitten. Hij keek telkens in zijn twee achteruitkijkspiegels. Bij het minste of geringste incident zouden hij en zijn maat worden gemolesteerd. Ze hadden de opdracht bijzonder goed op te letten zodra zij deze zone binnenreden. 
Wellé keek opnieuw in zijn linkerspiegel en zag met grote snelheid een car-rapide-busje naderen, dat erop uit was de wachtende passagiers voor zijn neus weg te kapen. Wellé had het niet op de chauffeurs van deze busjes. Ze dachten dat ze altijd en overal voorrang hadden. Met een ruk aan het stuur bracht hij de autobus midden op de rijbaan en dwong de ander achter hem te blijven en zijn rookpluim in te ademen. Hij hield zich doof voor het herhaalde getoeter. 
Malan hield de wacht aan de achterkant. Iedereen was getuige van zijn luid uitgesproken gedachten: 'Z'n neus sleept over de grond, de mafketel! Een rijdende doodskist, die kar van hem! Op naar de schroothoop, sukkel! Hahaha!' 
De chauffeur van het busje schold terug en zette zijn onverstaanbare woorden kracht bij met obscene gebaren. Wellé gaf gas en nam een flinke voorsprong. Hij had zijn zet zorgvuldig overwogen; de weg voor hem was leeg, er liepen geen schapen of kinderen. Tevreden over zijn eigen kunnen zette hij de bus aan de rechterkant langs de weg. De deuren gingen open. 
Vergenoegd leunde Wellé achterover in zijn stoel, een triomfantelijke glimlach ontlook op zijn dikke gezicht. 
De chauffeur van het busje arriveerde ter hoogte van Wellé. Hij remde om hem te onthalen op een fraaie scheldkanonnade, waarop de passagiers in lachen uitbarstten. Opgelucht vervolgde de chauffeur van het busje zijn weg. 
Thiero was geschokt door de obscene taal van de bestuurder. 
'Assalaa-maleikum,' klonk een mannenstem. 
'Maleikum -salaam,' antwoordden de passagiers van de bus in koor. 
Aangenaam getroffen door de klank van de stem draaide Thierno zich om om te zien wie er binnenkwam. De man was bejaard, maar liep kaarsrecht. Een sikje sierde zijn kin. Hij was geheel in het wit gekleed en droeg een kalotje op zijn pasgeschoren kruin. Een tulband uit Mekka, eveneens wit, was over zijn schouder gedrapeerd. In zijn rechterhand hield hij een bidsnoer van ebbehout en gedreven zilver. Onder zijn rechterarm klemde hij een koran en een kleedje. Er hing een wolk van muskusgeur om hem heen. Bij het passeren van elke man of vrouw zei hij 'Alhamdoelillah' en knikte erbij. Bij Thierno aangekomen herhaalde hij zijn refrein. Thierno, ingenomen door de man, volgde hem met zijn ogen. De maraboet pakte de slippen van zijn grote boubou bij elkaar en ging op de zijbank vooraan zitten, elke beweging begeleidend met zijn eeuwige 'Bismillah.' Toen hij zich goed en wel had gezet, begon hij een zeer beleefd gesprek met Wellé. 
Thierno had graag gehad dat hij naast hem was komen zitten. 
'Een heilige! Een grote maraboet!' zei hij bij zichzelf. 
Malan verloor de jonge man intussen geen moment uit het oog. Zijn herinnering liet hem nog steeds in de steek. Tweemaal hadden hun blikken elkaar gekruist. De conducteur was ervan overtuigd dat hij al eens met die jonge man te maken had gehad. 
Waar? En wat was er gebeurd, toen? De passagiers volgden elkaar op ... 
Toen links van hem een vrouw ging zitten, voelde Thierno zich niet erg op zijn gemak. Hij schoof zo ver mogelijk op, trok zijn benen onder zich en klemde ze tegen elkaar. Hij legde Niiwam verder naar rechts, om elke aanraking met de vrouw te voorkomen. Ze was op z'n Afrikaans gekleed, maar heel chic; ze droeg een afropruik op haar hoofd en een grote zonnebril voor haar ogen. Een jongere vrouw, gekleed als een paardrijdster - een spijkerbroek, een bloes met panden die op haar billen vielen en een handtas met een schouderriem die ze bij elke stap ophees - vergezelde haar. 
'Als we maar op tijd komen,' zei de jongste en ging op de bank voor Thierno zitten. 
Ze had Thierno opgemerkt. Er verscheen een minachtende trek op haar gezicht. Ze trok een grimas om haar vriendin te beduiden dat ze naar rechts moest kijken. De zonnebril wendde zich naar Thierno. Hij wist dat er naar hem gekeken werd en klemde zijn kaken op elkaar. De onbeschoftheid van de twee jonge vrouwen maakte hem pijnlijk duidelijk dat hij een vreemdeling was. 
'De wezels,' mompelde hij, verontwaardigd. 
Hij schoof zijn linkerhand tussen Niiwam en de vrouw om elke bezoedeling van zijn dode te voorkomen. Vervolgens joeg hij de vliegen weg die teruggekomen waren. Zijn buurvrouw wapperde ze met een hautain gebaar weer in zijn richting en siste misprijzend. De vliegen en de vrouw maakten hem woedend. 
Hij keek naar buiten, zijn gedachten dwaalden af. .. Vrij. De bus had zijn weg vervolgd. Kleine jongens en meisjes staken expres vlak voor de  bus over. Dan doken ze links, dan weer rechts op. Wellé zat zich op te vreten. Hij moest zich inhouden om niet in woede uit te barsten en hun vaders en moeders te vervloeken. De bus hield in om hen te laten oversteken. 
Roekeloos vond Thierno die kinderen. Hij keek naar ze, dacht aan de levenloze gestalte op zijn schoot en tedere gevoelens voor zijn dode vervulden hem. Hij raakte meer en meer ontroerd. Hij haalde zijn neus op, hetgeen de aandacht trok van de vrouw naast hem. Vanuit zijn ooghoek bestudeerde Thierno haar reactie. Het speet hem dat hij zich in het bijzijn van een derde had laten gaan en smoorde zijn verdriet. Zijn trots hielp hem zich te beheersen. Hij keek naar de heilige man en stelde vast dat hij grote wijd uitstaande oren had. 
De passagiers hotsten en schudden in de bus. Thierno' s schouder raakte die van zijn buurvrouw. De voeten van het lijk stootten tegen de buik van de vrouw. Zonder plichtplegingen duwde ze Thierno weg, die met vertrokken gezicht, ziedend van woede, overeind schoot. Zijn roestkleurige ogen, vlammend, flitsten van de ene vrouw naar de andere. 
De andere, de paardrijdster, bleef hem onbeschaamd aanzien. 
De wielen van de bus klommen uit de kuilen in de weg. De reizigers gingen weer rustig zitten. Wellé gaf bij het binnenrijden van de wijk Patte/d'Oie voorrang aan een begrafenisstoet. 
'Wie daar begraven wordt, dat is een grote zoon van het land,' zei een man. 
'Moge Allah hem in zijn oneindige goedheid bijstaan,' sprak de maraboet. 
'Amine! Amine! Amine!' antwoordden andere stemmen. 
'Een heel belangrijk man,' voegde iemand eraan toe die verzen uit de koran voor zich uit had zitten murmelen. 'Meer dan twintig auto's? Zo'n grote stoet heb ik nog nooit gezien!' 
Thierno luisterde naar de commentaren. Niiwam tegen zich aandrukkend had hij zich opgericht om ook te kunnen zien. 
De lijkwagen zonder bloemen of kransen reed langzaam aan het hoofd van een rij personenauto's van alle Europese merken. 


Toen Wellé Patte-d'Oie verliet en de weg naar Yoff insloeg, was hij een aantal kostbare minuten achtergeraakt op zijn tijdschema. Hij hoopte er in elk geval weer een paar te kunnen inlopen en keek op zijn horloge: de secondewijzer versprong, streepje voor streepje. Hij moest urineren, al vanaf Tilleen voelde hij de aandrang. Zijn zwakke blaas was altijd al een handicap geweest. Hij durfde niet te stoppen om te gaan plassen. Als een controleur hem betrapte, liep hij de kans op straat gezet te worden. Te meer daar het in de stad wemelde van de werkloze chauffeurs. 
Er weerklonk een harde, droge lach, onaangekondigd als de donder in het droge seizoen. Het wekte de nieuwsgierigheid van de inzittenden, die zich omdraaiden om te zien wat deze uitbundige vrolijkheid had gewekt en bij wie. De maraboet stak zijn kin naar voren. Hij smeekte Allah medelijden te hebben en hem te vergeven dat hij van deze onbeschaamdheid getuige was geweest. Thierno huiverde. Wantrouwend als hij was, had hij eerst gedacht dat hij was ontdekt. Er verscheen een schaduw van angst in zijn blik. Hij keek de twee vrouwen aan. Beiden sloegen de ogen neer. 
Malan belde tweemaal: hij verzocht de chauffeur te stoppen. Wellé remde. De deur ging open. Een bejaarde vrouw hees zich met veel moeite naar binnen. 
'Bedankt, Malan,' hijgde ze ademloos. Vervolgens tegen de chauffeur: 'Wellé, moge Allah je belonen voor je goedheid. Ik groet u, reizigers!' 
Ieder beantwoordde haar groet. 
Al het personeel op lijn acht kende oma M'Bengue. Ze ging zitten op het bankje tegenover de maraboet en wisselde enige woorden met hem. Zijn wekelijkse bezoeken vrijdags aan de begraafplaats hadden de maraboet tot een bekendheid gemaakt. Hij drukte nooit een vrouw de hand. Hij richtte zijn blik strak voor zich om de oude vrouw niet te hoeven aankijken. 
De bus trok op. Thierno bestudeerde verbijsterd het landschap. De oude voddenman had hem de route zeer nauwkeurig beschreven. 
Rechts trokken de barakkenkampen van Grand-Médina voorbij. Een paar kwijnende apenbroodbomen, kaal in dit jaargetijde, decoreerden op een glooiing in de vlakte de leegte met hun fantastische vormen. Vrouwen en meisjes die water hadden gehaald uit de putten langs de weg, klommen in een rij met hun emmers tegen de duin op. Een groepje mangobomen stond verscholen tussen twee hopen stuifzand. Elektrische draden met rode en zwarte balletjes eraan liepen langs de weg. Verderop verrees de ovale vorm van het nieuwe stadion, het Stade de l´Amitié. 
Aan de linkerkant verschenen boven de hoge berm de kegelvormige daken van de opslagruimten van de jaarbeurs, de rijen bomen tussen de gebouwen, de omheining van betonnen balken, de ronde vormen van de rotsen. 
Recht vooruit werd de lucht in stukken gesneden door een viaduct. Op de einder baadden het eiland Yoff, kaal en gewelfd als het schild van een enorme schildpad, en de wijk Layeen in het felle zonlicht. Gieren zweefden rond. De zee zette haar stekels op, onder de adem van de wind. Opspattend water hing als een waas boven de zee en voerde de jodiumgeur zo ver mogelijk landinwaarts. 
De bus reed onder het viaduct door. 
Thierno wilde vragen waar hij moest zijn. Hij wendde zijn blik naar zijn buurvrouw. Ze praatte met haar vriendin. De bril was een onoverkomelijke hindernis. Hij keek naar de conducteur in zijn hokje: Malan zat geconcentreerd het geld te tellen. Hij vestigde zijn blik op de maraboet. Hij keek strak naar zijn nek, in de hoop dat hij zich zou omdraaien. em had hij in vertrouwen kunnen nemen - een broeder in het geloof. Hij durfde zich niet te verroeren uit angst de aandacht van de anderen te trekken. 
Tot wie moest hij zich wenden met zijn vraag? Wie moest hij vragen waar het kerkhof was? Zo ver hij zien kon, zag hij noch heuveltjes, noch graven. Hij keek weer naar het dode lijfje op zijn schoot. Vliegen bewogen in trosjes over de lijkwade. Een bundel zonnestralen viel door de ruit en maakte een lichte vlek, ter grootte van een vuist, op het laken. Op die plek zaten twee parende vliegen. Thierno joeg ze weg, met een nerveus gebaar. Eén ervan ging op de neus van de vrouw zitten die hem wegsloeg. De zonnebril wendde zich onmiddellijk met gefronst voorhoofd naar Thierno. 
Hij keek de andere kant op. Oma M'Bengue zat gezellig met een jongen te praten. Haar mollige, lenige pols fladderde rond op het ritme van haar woordenstroom. In het neutrale licht bezat haar huid de kleur van kruidnagels. Thierno begluurde zijn buurvrouw: haar oorbel, haar vergulde hanger, de verchroomde poot van haar bril die in de pruik verdween. Het licht omspeelde haar als een beeld van rood hout. 
Met gedempte stem vroeg Thierno: 'Mevrouw, is dat Yoff, daar voor ons?' 
Hij herhaalde zijn vraag, iets luider. 
'Hrnhrn, daar voor je.' 
'En weet u ook waar de halte voor de begraafplaats is?' 
Ze stamelde iets en maakte haar zin niet af. Met open mond loerde ze naar het pakket op de schoot van de man. Ze slaakte een ijselijke kreet, die opklonk uit het diepste van haar hart. 
Vliegensvlug sloeg ze de einden van haar grote boubou om haar heupen om elke aanraking met het pakketje te vermijden. 
'Er is een lijk in de bus,' gilde ze, vol afgrijzen. 
Van alle kanten klonk geroep en geschreeuw, verwekt door de oeroude angst voor de dood. De hele bus was in de greep van de angst. Alle passagiers sprongen overeind en trachtten zich verwoed een weg te banen naar de gesloten deuren. Het was een chaos. Iedereen probeerde te vluchten ... daar weg te komen. In het nauwe gangpad was het één groot geduw en gedrang. Hoeden en hoofddoeken vielen af. De bril van de buurvrouw rolde op de grond. Zijzelf stond er bovenop, zonder hem te zien. Haar vriendin, de paardrijdster, stootte gesmoorde gilletjes uit. 
Wellé remde bruusk. 
De uitzinnige passagiers vielen tegen elkaar aan. Het geroep en gehuil klonk nog luider. 
Thierno bewaarde zijn kalmte en schonk geen aandacht aan het lawaai. Zijn hart klopte heftig en snel. 
'Waar is het lijk?' vroeg een man, zijn angst bedwingend. 
'Daar! Daar!' antwoordde de ontzette vrouw. 
Oma M'Bengue kwam naar voren, iedereen opzij duwend. 
'Laat me erdoor. Waar is die dode?' 
'Hier! ... Hier! ... ' 
De passagiers, nieuwsgierig geworden, schuifelden nu terug in de richting van Thierno, opgewonden pratend. Iedereen wilde nu 'de dode' zien. Het rumoer betijde, langzaam maar zeker. 
'Wat een idioot! Hoe haal je het in je hoofd! Verdwijn!' schreeuwde Malan in het Frans. Hij zag alleen Thierno's rug en nek. Hij stond in zijn hokje, met zijn hoofd boven de stang uit. 
'Hé, jij daar. Weet je niet dat een bus geen lijkwagen is?' riep Malan nog een keer, woedend. 
'Wat doet die idioot, Malan? Laat hem uitstappen,' schreeuwde Wellé ... 'Heeft ie trouwens wel een kaartje gekocht?' voegde hij er nijdig aan toe. 
Hij moest nu heel nodig plassen. 
De middelste deur ging open. Zilte lucht stroomde de bus binnen. 
'Hé, heb je wel betaald?' vroeg Malan, zijn vingers in het gaas van zijn hok gehaakt. 
Hoe kon het dat hij dat lijk niet had opgemerkt? Zijn geheugen dreef de spot met hem, vandaag. Hij slaagde er maar niet in de jongen met zijn biljet van vijfhonderd frank thuis te brengen. Toch deed die jongen hem aan iemand denken. 
Op dat moment was de jonge man, gebruikmakend van de opschudding, de paardrijdster genaderd, die achter oma M'Bengue stond. Met zijn voeten, knieën, met zijn handen baande hij zich een weg, een vluchtige blik werpend op de gezichten om hem heen. Hij werkte zich in de richting van de tas van de paardrijdster en mengde zich in de conversatie. 
'Waar is je kaartje, ouwe?' vroeg hij, zijn hoofd vooruitstekend. 
Niets van wat zich om hem heen afspeelde, ontsnapte aan Thierno' s aandacht. Zijn trage geest trachtte wat hij hoorde in verband te brengen met hemzelf. Hij had zich dit niet op de hals gehaald uit een verlangen om te provoceren. Hij bezat te veel respect voor anderen om schaamteloos te kunnen zijn. Hij was, zonder het te weten, op een nederige manier koppig. Voorzichtig haalde hij het buskaartje tussen de plooien van het laken vandaan en liet het met trillende hand zien. 
'Ei, Ndeisan! Die arme man. Het is een vreemdeling. Spreek je Wolof?' vroeg oma M'Bengue, hem vol mededogen aanziend. 
Thierno, die nog steeds op de bank zat, knikte. Hij drukte Niiwam stevig tegen zich aan. Duizend gedachten verdrongen zich in zijn hoofd, hij kon ze niet bedwingen en kon ze niet ordenen. Hij was alleen... Doodalleen tussen al die mensen. 
De tongen kwamen los. De vijandigheid had plaats gemaakt voor medelijden en inschikkelijkheid. De maraboet, een begaafd spreker, hield een lange profetische preek, waarin hij aankondigde dat het einde van de wereld nabij was. 
'Malan.' riep Wellé opnieuw, 'laat die vent uitstappen. We hebben al te veel tijd verloren.' 
Hij kon het niet langer uithouden en kwam moeizaam uit zijn stoel overeind. 
De maraboet meende dat hij Thierno eruit ging gooien. Hij wilde tussenbeide komen. Hij verhief zich in zijn volle lengte en strekte zijn armen uit, met in de ene hand zijn koran en in de andere zijn bidsnoer. 
Maar Wellé had andere zorgen: hij knoopte met koortsachtige vingers zijn gulp open. Staande bij het rechtervoorwiel liet hij zijn urine de vrije loop, gelukkig, herademend. 
Het geluid van de straal was hoorbaar tot in de bus. Zijn blik in de verte gericht, op de startbaan van het vliegveld, volgde hij het opstijgen van de Concorde, verrukt over lijn van het vliegtuig, gefascineerd door de techniek. 
De maraboet, die niet van houding was veranderd, zag Wellé zijn plaats weer innemen. Hij zag direct de druppel urine op zijn broek. Hij verafschuwde de onreinheid van de man. Terwijl hij zijn publiek met zijn vurige blik overzag, zei hij: 'Wellé, Malan, breng ons naar de poort van de begraafplaats. Laat ons niet vergeten dat Allah zijn oog gevestigd heeft op ieder van ons. Hier beneden zijn wij slechts op doorreis. ' 
De anderen stemden in met het voorstel van de maraboet. 
Zij smeekten de chauffeur hen naar de begraafplaats te brengen. Oma M'Bengue knoopte haar dure handgeweven bovenkleed los, vouwde het en bedekte Niiwam ermee, om hem zo tegen de vliegen te beschermen. 
Thierno keek op naar oma M'Bengue, die hij niet kende. Hij was diep ontroerd door zoveel edelmoedigheid. Hij liet zijn tranen de vrije loop. 
'Kom, huil niet. Een man hoort niet te huilen waar vrouwen bij zijn,' zei ze troostend. 
'Ei, Ndeisan,' zei de vrouw met de gebroken bril onophoudelijk. 
'Zijn jullie nou helemaal mesjokke!' riep Wellé hen toe, met zijn handen aan het stuur. 'Ik heb mijn route en daar kan ik niet van afwijken. Malan, jij bent verantwoordelijk voor deze bus.' 
'Hé, jij daar. .. schiet op, uitstappen met je lijk!' 
'Hier is geen bordje. De bushalte is daar verderop. Bijna honderd meter verderop,' merkte een jongen met een safarijasje op in het Frans. Hij ging verder in het Wolof: 'Hij heeft tot de halte betaald.' 
'Luister goed ... Je hebt me heel goed begrepen,' loeide Malan. 'En als je zo op regels gesteld bent, laat me je kaartje dan maar es zien! Je rijdt natuurlijk weer zwart, hè? Weet je wát ik zal doen? Ik zal jullie naar het politiebureau brengen ... 
En jij daar ... jij stapt uit, nu, of ik geef de chauffeur opdracht om naar het politiebureau te rijden ... ' 
Meteen daarna drukte Malan op een knop; de deur ging dicht. 
'Kom, wees goed voor deze man, Malan! Je bent anders altijd zo aardig. De begraafplaats is niet ver. Kom ... ' 
'Oma M'Bengue, hou je mond ... ' 
De oude vrouw zweeg. 
'Ben je vergeten dat het vrouwen niet toegestaan is de doden te begeleiden naar de begraafplaats? Zijn jullie nou eigenlijk moslims of niet?' 
Op rustiger toon vervolgde hij, tegen Thierno: 'Man, stap uit. Zie je die weg daar? ... Daar ... Aan het eind van die weg vind je het kerkhof. Als er passagiers zijn die met je willen meegaan, dan kunnen ze dat doen.' 
'Je hebt gelijk! Vrouwen lopen niet mee in een begrafenisstoet,' herhaalde de maraboet, in de rol van voorvechter van het geloof. 
Hij nam de paardrijdster met afkeuring op vanwege haar onzedelijke kleding. Daarop vervolgde hij, bloemrijk: 'De gelovige mannen kunnen hun door smart beproefde broeder bijstaan. Sta op, broeder! Elk kind dat op de heilige vrijdag heengaat is een uitverkorene van Allah. Het volgt het bevel op van onze God, dat vroeg of laat geldt voor ons allen hier beneden. Allah Akbar,' incanteerde hij, met een melodieus overslaande keelstem. 'Mannen, laat ons deze heilige plicht vervullen! Laat ons onze God eren.' 
Met een beweging van zijn arm deed hij de mensen terugwijken. De jonge man - hij die de conducteur zo intrigeerde - had, profiterend van de breedsprakigheid van de maraboet, de portemonnee van de paardrijdster gestolen en die doorgegeven aan zijn medeplichtige met de kaftan. Deze laatste buitte de beroering die de woorden van de heilige man wekten uit, en begon luid en duidelijk te roepen:  
'Laat hem uitstappen! Laat hem eruit!' 
Malan deed de deuren weer open. 
Thierno had het gezag van de maraboet aanvaard. Dit onvoorwaardelijke vertrouwen deed hem zijn kalmte hervinden. Zijn blik ging van de een naar de ander. Hij verootmoedigde zich en stond langzaam op. De kramp in zijn maag maakte hem duizelig, zijn knieën knikten, maar koppig stak hij het gangpad over. Het lijk van zijn zoon ontleende een zeker decorum aan het diepgewortelde ontzag voor de doden. Hij struikelde bijna bij het uitstappen, wankelde, deed een paar stappen opzij en naar achteren, zonder Niiwam los te laten, en hervond zijn evenwicht. Hij kneep zijn ogen tot spleetjes. De intense hitte maakte het landschap enigszins vaag. Hij voelde een stekende pijn in zijn hoofd. 
De passagiers die in de bus waren gebleven, verdrongen zich voor de deuren en de ramen, in tranen. Thierno wankelde bij iedere stap, schijnbaar willoos. De medeplichtige van de zakkenroller nam het lijkje uit zijn armen en gaf het aan de maraboet. Deze, hierdoor geïnspireerd, zette luidkeels de klaagzang der martelaren in. Het lied galmde over heel de zandvlakte van Yoff. De medeplichtige van de dief vertraagde zijn pas, maakte zich los van hen en liep de andere kant op. 
De deuren van de bus schoven dicht. Malan gaf het sein tot vertrek, de passagiers zochten ongehaast hun plaatsen weer op. Oma M'Bengue zei binnensmonds gebeden op voor deze overledene en voor alle andere doden. De mannen die in de bus bleven, voerden allerlei dringende en belangrijke bezigheden aan als reden om zich niet aan te sluiten bij de begrafenisstoet.  
De twee vrouwen, bekomen van al hun emoties, namen naast elkaar plaats. De paardrijdster constateerde, voordat ze ging zitten, dat haar handtas openstond. Ze stak haar hand erin: haar portemonnee met ruim honderdduizend frank erin was weg. Ze riep: 
'Stop! Stop! Ik ben bestolen!' 
Ze stampvoette, hurkte op de grond en begon druk te zoeken. Haar vriendin hielp haar, en raapte de resten van haa bril op. Getweeën verplaatsten ze voeten, manden, tevergeefs. Onverrichterzake stonden ze op.  
'Chauffeur, stop... Stop! Al mijn geld is gestolen!' schreeuwde de paardrijdster. 
De andere passagiers keken onverschillig toe. 
Wellé had er nu schoon genoeg van. Zo dadelijk zou hij moeten uitleggen waarom hij zo laat was. Hij wachtte op het sein om te stoppen. Malan hield zich doof voor het geschreeuw van de vrouwen. Hij staarde naar de nek van de jonge man. Ineens wist hij het weer: de jongen was een zakkenroller. Hij wierp een blik door de achterruit. In de verte ging de medeplichtige er met ferme tred vandoor. Zijn witte kaftan stak scherp af tegen de beige grond. 
De rij personenauto's van de andere begrafenis, de lijkwagen nu achteraan, reed terug naar de grote weg. 
De maraboet en Thierno verdwenen tussen de duinen, om even later weer te voorschijn te komen. Thierno had Niiwam weer overgenomen, hij hield hem in zijn armen. De wind wiste hun voetsporen uit en voerde de echo van de klaagzang der martelaren mee. 

Galle Ceddo 
juli 1977 

Uit: Niiwam, Ambo/Novib. Vertaald door N. van Maaren en Peter Abspoel


#AnnoDeTwintigsteEeuw
#Categorie9SchrijversUitAndereCulturen
#Lesniveau**3**

Ousmane Sembène
Lees voor 🔊
De mooiste verhalen uit Nederland en de wereld op je tablet, telefoon of notebook. Met dank aan de Nederlandse Taalunie.