Pieter Kranenborg
In de wolken
‘Who the fuck is Camer Abe Waking?’
In de wolken
‘Who the fuck is Camer Abe Waking?’
‘Wat?’
‘Dat staat daar, man,’ zegt Logan en hij wijst naar een bordje voor in de bus. Logan is me aan het dollen: er staat één woord, camerabewaking. Ik heb geen idee wat het betekent, maar herken ‘camera’ en het plaatje. Ze zullen ons wel in de gaten houden. Waarschijnlijk zien ze nu hoe Alan en Thom op de bank voor ons gretig kijken naar twee blonde Nederlandse meisjes. Het is hartje zomer, maar ze dragen rokken tot aan hun knieën.
‘Hier zijn het niet van die sletten,’ zegt Logan zachtjes, ‘Dutch girls have style, mate.’
‘Yeah, right,’ zeg ik, maar het sarcasme gaat verloren omdat de bus stopt en de chauffeur iets mompelt over the Dam Square. Dit is waar we moeten zijn, dus we stappen uit: Alan, Thom, Derrick, Connor, Logan en ik. We zijn hier eerder geweest, en daarom zijn we hier weer. In deze stad liet ik me overhalen tot het roken van mijn eerste joint. Ik denk er nog steeds aan, elke keer als we die inferieure shit van dikke Richy uit Everton roken. Richy wil niet dat Connor en ik voor zijn winkeltje blowen, omdat hij tien kleuren schijt voor de politie. Maar het liefst staan we daar voor zijn afgebladderde supermarktje naar de penseelstreken van de vroege avondhemel te kijken, achter het scherm van onze rook, en hebben we het over Amsterdam.
Even later zitten we in een coffeeshop. Derrick doet grappig en bestelt een koffie. We beklimmen de trap naar boven, vanwaar je uitzicht hebt over een gracht. Connor steekt een joint op en geeft hem door. Alan zegt dat hij gehoord heeft dat pooiers regelmatig ontevreden werkneemsters in de grachten dumpen en dat er dus overal in de stad dode hoeren in het water liggen.
‘Als die hoeren dood zijn, gaan ze toch drijven, idioot,’ zegt Logan.
‘Hangen ze er toch een steen aan,’ zegt Alan, maar hij is zelf ook niet overtuigd.
Ik probeer een knipoog uit te wisselen met Connor, maar hij is stil en stoned. Thom geeft de joint door en ik neem een trekje. De warmte stroomt mijn longen binnen en stijgt naar mijn hoofd en ik denk: dit is nog maar het begin.
De dag is een waas, getekend door onze rookpotloden die onophoudelijk blijven kleuren. We zoeken een tijdje naar the Dam Square maar we vinden het niet terug. Volgens Logan zijn we er al geweest en is het niet de moeite waard. Maar Alan vindt opeens dat we geen enkele highlight van Amsterdam mogen missen en wordt driftig. Hij wordt later vast en zeker zo’n kerel die als een zenuwpees door elke stad rent waar hij komt, met een lijstje in zijn hand van de plekken waar hij selfies moet nemen. Alles in één dag, dat werk. Net als mijn ouders. Even is er een ruzietje tussen Logan en Alan, dat bijna de wolk in mijn hoofd lekprikt, maar dan zegt Derrick dat de enige highlights die ertoe doen de red lights zijn, en we lachen allemaal een beetje, hoewel misschien meer om Derrick dan om zijn grap. Dan geeft Connor de joint aan Alan, en hij inhaleert diep. Meteen is Alan rustig. Door de hele groep gaat een zucht van opluchting. Connor de Vredestichter grijnst.
We kopen ieder een sixpack en gaan in een park zitten. De zon schijnt op kerels die in hun eentje een boek aan het lezen zijn, op zonnende vriendinnen, op gezinnetjes op picknickkleden, op een onduidelijk feestje van onduidelijk geklede mensen, op joggende meisjes in strakke kleren, en op wat van die types met knotjes op een slap koord. De knotjes geven die gozers iets arrogants, maar ik benijd ze om hun lenigheid. Ze wandelen kalm en evenwichtig over dat koord, een zwarte mamba met zijn staart om de ene boom en zijn tanden in de andere. Maar niet alleen dat: ze huppelen, maken sprongetjes, dansen, laten zich voorovervallen en weer terug stuiteren. Heel rustig bestijgen de knotjeskerels om de beurt de zachtjes deinende mamba. Als ze niet over het koord huppelen, zitten ze relaxt tegen een boom en scrollen ze op een telefoon. Waarschijnlijk door een playlist met hippe elektronische muziek, die door een paar draagbare speakertjes schalt die naast hen in het gras staan. Ik kijk naast me en zie dat Connor ze ook heeft ontdekt.
Logan heeft het intussen weer over de klasse van de Nederlandse meisjes, maar houdt uiteindelijk z’n kop en knikt instemmend als Alan hem uitlegt dat ze ook sletterig zijn, maar op een heel andere manier dan de meisjes bij ons in Liverpool. Thom vertelt iets over seks in een toilet hier in Amsterdam, en Logan en Alan weten dat er niets van waar is, maar ze zeggen er niets van want ze kunnen nauwelijks wachten om over hun eigen fantasieën te vertellen. Derrick luistert en speelt voor lachband.
Even later zitten we onderuitgezakt op een bank in het hostel. Iedereen appt met zijn meisje thuis of anders met zijn moeder. Thom stuurt lange berichten en bijt op zijn nagels. Jenny is vast boos omdat hij heeft gezegd dat hij vandaag niet met ons heeft geblowd, waarna ze direct door dat leugentje heen heeft geprikt. We kennen haar allemaal sinds de basisschool. Vroeger dacht iedereen dat die relatie van Jenny en Thom als een miljardenbank in de crisis was, too big to fail, maar nu gelooft niemand dat meer, behalve Thom zelf misschien.
Ik scroll een beetje door de foto’s van vorige zomer. Af en toe werp ik een blik op het scherm van de televisie, waar een aflevering van Breaking Bad aanstaat. Walter White kijkt me indringend aan door zijn grote bril. Het beeld op mijn mobiel is interessanter. Emma met een kort rokje in Griekenland. Ze zit op een terras met uitzicht op de zee. Ze lacht langs de camera, naar de fotograaf. Dat was ik, maar opeens heb ik het gevoel dat ik daar nooit geweest ben. Zonder deze foto had ik het niet geloofd.
‘Ken je dit? Zo geniaal!’ zegt iemand naast me plotseling. Een onmiskenbaar Frans accent. Ik kijk op en zie een jongen met kort haar en een handvol sproetjes op zijn gezicht. Hij wijst naar de televisie.
‘Ja, ik heb het gezien, man. Fucking genius.’
Op het tv-scherm is een lang shot zien van de woestijn van New Mexico, droog en geel. Je vraagt je meteen af waar de cowboys gebleven zijn.
Blijkbaar is voor deze kerel mijn mening over Breaking Bad het voornaamste criterium voor een nieuwe vriendschap, want hij begint me meteen te vragen waar ik vandaan kom en welke andere series ik de moeite waard vind. Uit beleefdheid doe ik mijn mobieltje in mijn zak. Tegen heug en meug voer ik een soort gesprekje met hem, terwijl de anderen spottend grijnzen op de achtergrond. Maar hij blijkt een slimme Fransman, deze kerel, want plots zegt hij: ‘I have a friend here in Amsterdam. He’s having a party tonight.’
‘Is dat zo?’ zeg ik.
Nu zie ik dat bij de anderen de grijns van hun gezicht is gevallen en ze verwachtingsvol het gesprek tussen mij en de Fransman volgen. De Fransman heeft dat allemaal goed in de gaten. Ik zie dat hij moeite doet om zijn lippen niet triomfantelijk te laten krullen, maar uiteindelijk verliest hij.
‘Yeah, man! There will be booze, man. And girls. And enough weed to get you, me, and your friends high for a year.’
Even later gaan we met Eric, zoals de Fransman blijkt te heten, op weg naar het feestje. Maar eerst een bodempje leggen. We gaan een kebabtent binnen. Logan zegt dat dit de beste kebab is die hij ooit heeft gegeten, beter dan in Antalya. Eric heeft zijn interesse in mij een beetje verloren. Hij discussieert met Alan en Thom over welk bier beter is, Amstel of Heineken.
Dan komt er een groep kale kerels binnen. Landgenoten.
‘Oy!’ roept een van hen, een klein gespierd mannetje, naar Derrick. ‘Jij bent Lewis’ broertje, of niet? Lekker stappen met de boys hier?’
Derrick grinnikt nerveus maar zegt niets. Logan mompelt iets over goede manieren.
‘Niet bang zijn, kleine Derrick, I won’t bite ye! Your little sis on the other hand...’ De kale kerels lachen.
Dan draait de kleine zich naar ons toe en zegt: ‘Veel plezier boys. Als je hier eenmaal geweest bent, fucking hell, dan wil je nooit meer terug naar dat goeie ouwe Engeland.’
Eric vindt het allemaal prachtig. Nog voordat we onze kebab op hebben, roept hij op een toon alsof hij Willy Wonka is die een groepje gretige kinderen door zijn chocoladefabriek rondleidt dat het tijd is om te vertrekken. Wij zijn hier verdomme eerder geweest en we kennen deze stad best, Eric moet zich niet te veel in zijn hoofd halen, maar we gehoorzamen en lopen braaf achter hem aan. Het feest wacht.
We staan voor de deur van een hoog huis, ergens net buiten het centrum. Eric belt aan en een stem geeft antwoord door de intercom. Ze wisselen blijkbaar wat privégrapjes uit, maar het is Frans en Nederlands door elkaar dus wij verstaan er geen fuck van, en dan klinkt er een gezoem. De deur springt open. We beklimmen de smalle trap naar boven, voorbij de eerste verdieping waar een kinderfietsje aan de muur hangt. Van boven komt luide muziek.
Op de tweede verdieping heet een lange Nederlander ons welkom: ‘Ah, de Easyjetset! Welkom guys, kom binnen!’
Hij geeft Eric een mannenknuffel en ons zessen een stevige hand. Hij heet Matthijs, zegt hij elke keer, maar dat krijgen we niet uit onze strotten, dus mogen we hem Matthew noemen.
Dan zegt hij: ‘Are you guys ready to go totally to the tuberculosis?’ Hij moet er zelf keihard om lachen.
Logan spreekt onze collectieve verbazing uit: ‘Come again, mate?’
‘Dat is een Nederlandse uitdrukking, guys. Helemaal naar de tering. Vertrouw me, het is iets goeds. Totally to the tuberculosis. Dat is wat we vannacht gaan doen hier.’
‘He-le-maal-naar-de-te-ring,’ zegt Eric met zijn accentje, gniffelend als een puber.
Matthew en Eric liggen in een deuk. For fuck’s sake. Ik zie de anderen ook ongeduldig worden. Dan laat Matthew ons vlug het appartement in.
Het is een wonderschone plek. Mijn herinnering ervan is wat wazig, maar fucking hell, ik herinner me dat het een wonderschone plek is. Met een prachtig gezelschap. Blonde meisjes in rokjes op de bank, onderuitgezakt met hun mixdrankjes; knotjeskerels, hoppend op de hippe muziek; blowende kerels met flanellen overhemden, met wie Connor direct een onuitgesproken alliantie sluit; hipstermeisjes met grote brillen en kleine billen die de kamer en ons observeren. Vrijwel direct zit ik midden in een gesprek met een langharige Nederlander die me vertelt over zijn reisje naar Yorkshire, wat me geen reet kan schelen, dus ik onderbreek hem midden in een zin en vraag of hij iets te blowen heeft. Dan zie ik dat Logan al iets gescoord heeft. Ik negeer de Yorkshire-meneer, neem Logans joint over en zuig mijn longen vol met warme mist.
Ik drink en rook en praat met nog wat kerels, maar dat zijn nietszeggende gesprekken. Want met elke druppel alcohol dwalen mijn gedachten iets verder af van de gespreksstof, en iets meer naar een meisje op het balkon toe. Eventjes sta ik op het toilet, puffend van de roes, met mijn mobieltje in de hand gedachteloos door mijn foto’s te scrollen. Emma in Griekenland. Ik stop mijn mobieltje snel in mijn zak. Maar als ik het toilet uitstap en afgelost wordt door Alan, zie ik Emma op het balkon staan. Ze staat met haar rug naar me toe. Maar het is Emma.
Ik streel de deur van het toilet zoals ik ooit haar wang streelde. God wat triest.
Ik streel de deur van het toilet zoals ik ooit haar wang streelde. God wat triest.
Dan hoor ik Alan, heel dichtbij in mijn oor, en ik schrik.
‘Oy mate, ben je aan het staren?’
‘Nee man, ik...’
‘Kom mee,’ zegt Alan, en we lopen met onze biertjes naar een lege bank. Op de bank ernaast zit Derrick, met zijn hand op de rug van Logan. Logan is aan het grienen en mompelt wat over zijn vader. Meneer Davis heeft longkanker. Te veel gerookt, zegt de dokter. Nu staren zij voor zich uit, Logan, Derrick en ook Alan. Ik heb geen zin in deze sfeer, nu niet – sorry Logan – dus ik sta op en loop de kamer door. Ik passeer Thom, die een Nederlandse chick probeert te versieren. Hij heeft Jenny vast verteld dat we nu alle zes braaf in bed Shakespeare liggen te lezen.
Connor is spoorloos, maar ik zie wel dat Matthew en Eric op een enorme zitzak zitten, in de hoek van de kamer, allebei knetterstoned. Ik ben op weg naar het balkon maar plof naast ze neer op de zitzak. Eerst zeg ik niets. Ik kijk naar Logan aan de andere kant van de kamer en door Eric moet ik weer aan Breaking Bad denken, aan Walter White, die heeft ook longkanker. Misschien moet meneer Davis net als Walter White een drugsimperium beginnen. Opeens merken Eric en Matthew me op. Ze groeten me, sloom en gelukzalig. Matthew geeft me zijn joint aan en daar ga ik weer, de wolken in. Ik gooi mijn hoofd naar achteren en zink weg in de zitzak.
‘Mate, laat me je iets moois horen,’ zegt Matthew. Zijn ‘mate’ klinkt Nederlands en gekunsteld. Hij pakt zijn mobieltje, die op een speakerset is aangesloten, en verandert de muziek. Uit de kamer komt ontevreden gemompel als er even stilte valt. Met die typische net niet doeltreffendheid van iemand die dronken is, tikt Matthew op het scherm van zijn mobiel.
En dan begint de muziek weer, maar dit keer is het geen hippe dance met een duidelijke beat. Het is een stroom van geluid, ik kan het niet anders beschrijven, alsof er een rivier van warmte uit de speakers vloeit. Ik hoor wazige, vervormde gitaren, engelachtige stemmen, en het klinkt onmiskenbaar paars.
‘Niets,’ zegt Eric, en de dronkenschap maakt zijn accent dubbel zo sterk. ‘Niets komt dichter bij dronken of stoned of gelukkig zijn dan deze muziek.’
En met de bereidwilligheid om alles te beamen wat iemand zegt, die mij altijd overvalt wanneer ik mijn hoofd in de wolken gedompeld heb, knik ik. Ik knik, met mijn ogen dicht, een eindeloos beamen, ik knik, ik zet mijn oren open voor de muziek, laat de dijken doorbreken, en ik knik, ik zal blijven knikken, tot mijn hoofd loskomt en vrijelijk door de kamer zweeft, de keuken door, het balkon op, en naar buiten toe.
Zondagmiddag. In de trein naar het vliegveld, in het vliegtuig naar Liverpool, in de bus naar huis. Er zweeft niets meer. Mijn hoofd voelt zo zwaar als een steen waaraan je iemand in een gracht kunt dumpen. We nemen afscheid: Alan, Thom, Derrick, Connor, Logan en ik. We had a fucking blast, daar zijn we het allemaal over eens. Volgend jaar weer. En wat een vent die Matthew, en wat een kebab, en wat een meisjes, en wat een knotjeskerels, en wat een wiet. Als je eenmaal in Amsterdam geweest bent, dan wil je er nooit meer weg.
In de bus heb ik geen zin om uit de stoel te komen en mis ik bijna mijn halte. Het schemert al. De reis is niet over tot ik thuis ben, dus ik blijf in het bushokje staan en kijk naar de oranje wolken die boven de stad hangen. Ik blijf staan en kijken tot iemand me op komt halen, ook al weet ik dat er niemand komt.
Uit: Astronaut, uitg. Van Oorschot 2017.
Voorgelezen door Ludwig Bindervoet voor UitgelezenVerhalen.nl
Uit: Astronaut, uitg. Van Oorschot 2017.
Voorgelezen door Ludwig Bindervoet voor UitgelezenVerhalen.nl