BulkBoek BesteKorteVerhalen (dit is een pilot)
Rob van Essen
Lees voor 🔊
     Rob van Essen
     De Amerikanen 



Beneden geeft zijn moeder pianoles. Jarenlang heeft hij bij deze haperende achtergrondmuziek zijn huiswerk gemaakt, en er lijkt niets veranderd; de klanken zijn nog dezelfde als twintig jaar geleden, net als de melodiefragmenten. In pianoles zit blijkbaar geen ontwikkeling meer, die evolutie is voltooid – in ieder geval bij zijn moeder.
   Hij loopt naar het raam en kijkt naar de achtertuin. Gisteren zag hij daar een tuinman aan het werk, en hij kreeg het idee dat hij terug was gereisd in de tijd, naar een wereld waarin mensen tuinlieden hebben. Hij ís natuurlijk ook terug in de tijd gereisd: hij staat in zijn oude jongenskamer. Er is weinig veranderd, alleen heeft iemand na zijn vertrek alle posters van de muur gehaald.
   Er wordt op de deur geklopt, en pas wanneer hij de stem van zijn moeder zijn naam hoort uitspreken, beseft hij dat het pianospel beneden is opgehouden en dat hij de voordeur achter de laatste leerling heeft horen dichtvallen. Hij keert zich om en roept: ‘Ja!’
   De deur gaat open, zijn moeder stapt naar binnen. ‘We gaan zo eten, Edward. Over een halfuurtje.’ Nadat ze haar blik door de kamer heeft laten dwalen, kijkt ze hem aan. ‘Heb je Sabrina nog gesproken?’
Het is geen vraag maar een uiting van een verlangen: ze wil dat hij contact met Sabrina heeft, dat ze het oplossen, dat er een einde komt aan de status quo. Dat is ongetwijfeld de term die ze gebruikt wanneer ze het hier met anderen over heeft: status quo. Wat ze eigenlijk bedoelt: ik wil dat er eind komt aan je verblijf hier. Voor je eigen bestwil, zou ze erbij zeggen. Hij glimlacht bij de gedachte. Als ze een reden kon verzinnen om deze kamer op te eisen, zou ze het doen. Maar het zou haar nog moeilijk genoeg vallen om iets te bedenken. Logés? Er zijn genoeg andere kamers, en bovendien, gasten die langer dan een dag blijven, brengt ze onder in een hotel in de buurt. Hij heeft haar daar altijd om bewonderd. Hoe zei ze het ook alweer? Als ze de prijs van de overnachting er niet voor over hebben, kunnen ze beter thuisblijven.
   ‘Ik vroeg je iets,’ zegt zijn moeder. ‘Sta daar niet zo vaag te kijken Edward, zo’n moeilijke vraag was het nou ook niet.’
   Goed dan.
   ‘Nee, ik heb Sabrina niet gebeld.’
   Het is nog waar ook, als je het over de afgelopen paar uur hebt tenminste.
   Zijn moeder knikt, langzaam en gelaten, en hij vangt de onuitgesproken boodschap op die ze de afgelopen dagen voortdurend heeft uitgezonden. Wij gingen niet naar onze ouders om weer op onze oude kamer te slapen wanneer het even tegenzat in onze relatie. Wij losten dat zelf op. Ik heb geen geld voor een hotel, mam, dat is alles. Heb je dan geen vrienden die je onderdak kunnen verlenen?  Weet je hoe klein iedereen tegenwoordig woont? Niemand heeft meer logeerkamers, en al die mensen hebben ook nog eens kinderen, die kunnen mij daar niet bij hebben. Precies, die hebben kinderen. Wat bedoel je, als we kinderen hadden gehad was dit niet gebeurd? Dat zeg ik niet, ik zeg alleen dat wij vroeger niet bij elk wissewasje naar onze ouders renden.
   ‘Tien minuten, Edward.’
   Hij kijkt haar verbaasd aan. Geeft ze hem nu een ultimatum?
   ‘Eten. Over tien minuten.’
   ‘Ach,’ zegt hij, maar ze is de kamer al uit. Hij loopt naar de deur en kijkt haar na terwijl ze de trap afdaalt, langzamer dan vroeger, alsof ze over elke stap moet nadenken.
   Ze heeft gelijk, denkt hij, ik ben hier te oud voor. En als ik er niet te oud voor ben, is zij het wel. Wanneer hij zijn moeder beneden een deur hoort dichttrekken, stapt hij de overloop op. Hij gaat niet naar beneden, maar naar boven, naar de zolder.
   Hij heeft haar vanmorgen nog gesproken. Hij is altijd degene die belt. Haar stem is veranderd, Sabrina klinkt alsof ze alle belangstelling heeft verloren, alsof het al voorbij was voordat het voorbij was. Volgens haar valt er niets meer te bespreken, afgezien van praktische zaken. Zo kunnen relaties blijkbaar worden beëindigd: door middel van een aankondiging, waarna er alleen nog praktische zaken hoeven te worden geregeld.
   ‘Wat wil je dat ik zeg. De rek is eruit, het is weg.’ Het is weg – alsof er in een relatie behalve van twee partners ook nog sprake is van een derde element, dat opeens spoorloos is. Dat moet dan het element zijn dat ervoor zorgde dat ze elkaar begrepen; want nu is het net alsof hij haar niet meer kan volgen, alsof ze zomaar wat zegt, in een taal die hij wel verstaat, maar niet kent. Het is geen prettige taal. Ze praat niet meer, ze doet mededelingen.
   Hij heeft die mededelingen aangevochten, maar ze heeft gelijk, er is iets verdwenen, dat weet hij ook wel. Had ze dat nou maar gezegd: dat weet jij ook wel. Dat zou betekenen dat ze tenminste nog het idee heeft dat ze dit met z’n tweeën moeten doen, dat hij hier nog steeds een rol in speelt. Maar ze opereert alléén, en misschien verbaast dat hem nog het meest: ze doet alsof dit een project van haarzelf is, waarbij hij de rol speelt van een toeschouwer die niet meer dan de meest summiere mededelingen verdient. En omdat zij alleen opereert, is ook hij op zichzelf aangewezen.
   Ze vraagt nooit hoe het met hem is. Er is één ding dat ze wil weten: waar hij zit. ‘Zeker bij je ouders?’ vroeg ze verleden week. Hij ontkende en nu blijft ze vragen waar hij slaapt. Hij heeft een zomerhuisje verzonnen waar hij gratis in mag. Het is van een collega. Welke collega dan? Niet iemand die jij kent.
Hij opent het zolderraam en stapt het dak op. ‘En dit is dan hoe het begon, hier, op het dak, toen we nog tieners waren,’ mompelt hij, maar het idee van een met hem mee naar buiten klimmende cameraploeg verwerpt hij weer meteen. Wel is dit inderdaad de manier waarop het ooit begon. Uit het raam, naar beneden over de dakpannen, zijn voeten in de brede goot; zijn oude observatiepost. Het is er nu niet het goede weer voor, het hoort bij lange, lauwe zomeravonden, maar het uitzicht is nog hetzelfde als vroeger: de grote tuinen, de hoge bomen, de vrijstaande jarendertighuizen, het net iets grotere huis van de buren. Over de kloof van parallelle opritten heen kijkt hij recht in de meisjeskamer van Sabrina.
   Zo heeft hij het vaak aan anderen verteld: ‘We zijn naast elkaar opgegroeid, er was eigenlijk geen tijd dat we elkaar niet kenden, maar we ontdekten elkaar pas toen we vijftien waren. We fietsten toen al twee, drie jaar met dezelfde groep naar het lyceum, maar de eerste jaren fietsten de jongens bij de jongens en de meisjes bij de meisjes.’
   Op zomeravonden zat ze in haar raam te lezen, met één been naar buiten, een schommelende slipper op de punt van haar grote teen. Tussen hen in zweefden flarden van de muziek die ze had opgezet, hoge tonen, een plotseling crescendo. Hij probeerde te raden welk stuk het was, riep een titel of een naam, zij schudde haar hoofd of stak een duim op. De stem van haar vader vanuit de diepte van de oprit: ‘Been binnenboord! Je valt nog eens te pletter!’
   Sommige avonden waren zo kalm en roerloos dat ze elkaar konden verstaan zonder hun stem te verheffen. Op andere avonden luisterde hij terwijl ze viool oefende, in haar kamer zag hij de punt van haar strijkstok heen en weer schieten. Schemer viel, de vleermuis fladderde zijn bizarre rondjes boven de opritten. Toen ze eenmaal echt met elkaar gingen, zaten ze niet meer urenlang over de kloof van de opritten met elkaar te praten of zomaar een beetje niets te doen, want waarom zou je zoveel afstand bewaren? Soms miste hij dat: de mooie, vredige tijd voordat het echt begon.
   De kloof is breder geworden, alsof de huizen verder van elkaar af staan dan vroeger. Sommige bomen zijn verdwenen, andere zijn groter en ouder geworden. Toch voelt het vertrouwd. Hij zit op het dak, hij kijkt naar Sabrina’s raam. Hij ziet haar in haar kamer rondlopen en dat lijkt zó logisch dat de verbazing pas na een paar seconden toeslaat.
   Ze loopt heen en weer, in een beige broek en een zwart vest, ze hangt iets in een kast, hij ziet haar hoofd alleen wanneer ze zich vooroverbuigt om iets van het bed te pakken – een stapeltje kleren, uit een opengeslagen koffer.
   Zo te zien trekt ze bij haar ouders in. Waarom is ze niet thuis? Om discussies te vermijden, had hij meteen aangeboden ergens anders onderdak te zoeken. Nee, ik ga wel, blijf jij voorlopig maar hier. Hij had haar zelfs de auto gelaten, omdat ze ’s avonds haar koor had, en haar yoga.
   Hij ziet hoe ze een volgend stapeltje kleren uit haar koffer haalt en denkt: ze kan het niet, het huis is te groot voor haar, er zwerven te veel herinneringen rond, ze kan niet in ons bed slapen.
   Sabrina klapt de koffer dicht en vertrekt uit haar kamer. Ze heeft niet één keer naar buiten gekeken.
Maar als zij hier zit, bedenkt hij, kan ik gewoon weer naar huis. Veel handiger, gewoon weer met de fiets naar mijn werk in plaats van met de bus. Hij kruipt door het zolderraam naar binnen, loopt naar zijn kamer, pakt zijn jas en daalt de trap af.
   De deur naar de huiskamer staat open, zijn vader zit de krant te lezen, net als vroeger, maar toen was de krant groter. In de tussenliggende jaren zijn alle kranten op tabloidformaat overgegaan. Waar vroeger een uitgevouwen krant hem helemaal verborg, zie je nu het kalende hoofd van de notaris in ruste, je ziet hem lezen, ouder dan ooit, met neergetrokken mondhoeken, alsof het nieuws slecht is.
   Zijn vader kijkt op, verward, alsof hij niet meer gewend is hem hier aan te treffen, en geef hem eens ongelijk. ‘Edward,’ zegt hij. ‘Dag pa,’ zegt Edward, en hij loopt door, naar de voordeur, het huis uit, naar de bushalte.
   Ik heb niets bij me, bedenkt hij als hij de hoek omslaat. Hij hoeft ook niets bij zich te hebben, hij vertrekt niet, hij gaat naar huis.
   Zijn moeder vond het maar niets dat hij de afgelopen week met de bus naar zijn werk was gegaan. Bussen zijn voor anderen. Hij vraagt zich af of ze überhaupt wel eens in een bus gezeten heeft. Als er geen eerste klas bestond, zou ze ook de trein links laten liggen.
   De bus komt, hij stapt in. Het is de lijn waarmee ze vroeger naar het lyceum gingen, wanneer het slecht weer was. De bussen zijn ondertussen een paar generaties verder. Deze heeft camera’s en informatieschermen, en een bandje met een vrouwenstem die de haltes aankondigt. ‘De volgende halte is – Acacialaan.’ Met een korte pauze voor de naam van de halte. Een warme, maar onpersoonlijke stem. Je hoeft je geen illusies te maken; als het haar werd gevraagd, zou ze op dezelfde toon je doodvonnis voorlezen.
   Moet papa jullie anders even met de auto naar school brengen? Zelfs toen had ze al iets tegen bussen gehad. Hoe ze haar hoofd kan schudden. Hoe ze toch altijd op miraculeuze wijze de term ons soort mensen weet te vermijden. Maar ondertussen; het liefst zou ze hem opdragen om niet bij het raampje te gaan zitten, voor het geval een kennis hem zou zien zitten.
   Ze hebben het niet goed gedaan in haar ogen. De zoon van een notaris, de dochter van een hoogleraar, en wat hebben ze bereikt? De zoon werkt op het kantoor van een verzekeringsbedrijf, de dochter geeft handvaardigheid op een middelbare school. Ze wonen in een rijtjeshuis in een buitenwijk. Ze hebben hun potentiéél niet verwezenlijkt. Als ze íéts meer ambitie hadden gehad…
   Goed, denkt hij, dan hebben we het slechter gedaan dan onze ouders, we zijn gewoner, onopvallender. En wat dan nog? Van mij had het nog jaren mogen doorgaan. We hadden ons werk, we hadden onze vakanties, we dachten over een kind. Hoe spectaculair is het leven van een notaris of een hoogleraar nu helemaal? Misschien had Sabrina het conservatorium kunnen doen, met iets meer ambitie of iets meer talent. Maar dat is niet gebeurd. Ze houdt van haar werk. Het enige wat ik wilde, is dat het gewoon zou blijven zoals het was. Of dat Sabrina had meegezocht naar wat er opeens ontbrak, in plaats van te vertrekken. Ik heb helemaal geen zin om opnieuw te beginnen. Het is alsof ik met ganzenbord in de put ben terechtgekomen en nu terug moet naar start. Of moet je dan wachten tot er iemand langskomt om je eruit te halen? De enige die langs kan komen is Sabrina, meer spelers zijn er niet.
   Hij wandelt van de bushalte naar huis. Hij gaat via het plantsoen, dat eigenlijk geen plantsoen is, maar een veld met hoge pijnbomen die ver van elkaar staan, als een stuk uitgedund naaldbos waar de wijk omheen is gebouwd. Hij houdt ervan, het is een beetje vreemd en daarom is deze wijk een beetje bijzonder. Hij heeft het altijd prettig gevonden dat hun huis erop uitkijkt.
   Bij de rand van het plantsoen gaat hij op een bankje zitten. Hij kijkt naar hun huis, aan de overkant van de straat. De gordijnen zijn open, binnen beweegt niets. Buiten ook niet, de hele wijk is in rust, de middagslaap van iedereen. Zo mag het blijven, maar hij hoort voetstappen achter zich. Hij kijkt om. Sabrina. Dezelfde beige broek als eerder vanmiddag, haar handen in de zakken van een lichtgroen, wollig jack dat hij niet kent. Ze gaat naast hem zitten en kijkt dezelfde kant op als hij, naar hun huis. Heeft ze de volgende bus genomen? Dat zou betekenen dat hij hier al een halfuur zit. Nee, natuurlijk niet, ze heeft de auto.
   ‘Is dit hoe het verder gaat?’ vraagt ze terwijl ze voor zich uit blijft kijken. ‘Dat jij mij stalkt?’
   ‘Hè?’ Oprecht verbaasd kijkt hij opzij. ‘Stalken? Is dat een grapje of zo?’
   ‘Nou, omdat je opeens hier zit.’
   ‘Hou toch op, je woont hier helemaal niet, je zit bij je ouders.’
   ‘Stel je niet aan.’
   ‘Ik heb je gezien, daar. Vanaf het dak, net als vroeger.’
   ‘Dus dan zit je zelf ook bij je ouders.’
   ‘Ja, maar dat was voor jou, zodat jij in ons huis kon blijven.’
   ‘Ik ben niet bij mijn ouders ingetrokken, ik kwam daar even wat ophalen.’
   ‘Je hing dingen in een kast.’
   ‘Brengen,’ zegt ze. ‘Ik kwam even wat dingen brengen.’
   ‘Ja, natuurlijk,’ zegt hij.
   Sabrina zwijgt, en bijt op haar onderlip.
‘   Dus toen dacht ik,’ zegt hij, ‘dan kan ik net zo goed weer hier gaan wonen, als jij toch bij je ouders zit.’
   ‘O,’ zegt Sabrina. Terwijl ze voor zich uit blijft kijken, schudt ze haar hoofd. ‘Ja, maar dat kan niet. Ik heb het huis verhuurd. Aan een paar Amerikanen.’
   ‘Hè? Amerikanen?’
   ‘Toeristen. Via zo’n site. Daarom zit ik bij m’n ouders. Ik dacht, het zal nog moeilijk genoeg worden qua geld, de komende tijd. Alle beetjes helpen.’
   ‘Stel je niet aan. Amerikanen? Wat moeten die hier nou? Het is een halfuur met de trein naar Amsterdam, Rotterdam is nog verder.’
   ‘Voor Amerikanen is dat niets.’
   ‘Ik zie helemaal niemand bewegen binnen. Dan zijn ze nu zeker niet thuis?’
   ‘Ik denk het.’
   ‘Ja,’ zegt hij. ‘Ze zijn natuurlijk naar Amsterdam, of Rotterdam. En wat voor mensen zijn dat dan, man, vrouw, kinderen?’
   ‘Weet ik veel, gewoon, Amerikanen.’
   In de takken van de pijnbomen achter hen begint het te ritselen, alsof ijle boswezentjes met hun vingers knippen; eerst zijn ze met z’n tienen, daarna met z’n twintigen, honderden, duizenden. Op het lichtgroene jack van Sabrina verschijnen donkere, natte puntjes, steeds sneller achter elkaar. De boswezentjes zijn nu met z’n tienduizenden tegelijk aan de gang, een zacht, indringend geruis, alsof een gordijn wordt dichtgetrokken.
   ‘Het regent,’ zegt Sabrina.
   ‘O,’ zegt hij, ‘is dat nou regen.’
   Sabrina kijkt omhoog, daarna staat ze op en loopt naar hun huis. Hij loopt achter haar aan. Sabrina maakt de voordeur open. Het huis is nog hetzelfde, maar lijkt leger. Ze gaan in de kamer op de bank zitten en luisteren naar het geluid van de regen. Alle dingen in het huis stralen een kilte uit. Er was iets wat een band tussen hen en de dingen schiep, en dat is nu weg. Ze zijn vreemden die niet meer door hun eigen spullen worden herkend.
   Groot gelijk dat ze hier niet is gebleven, denkt hij, wij horen hier niet meer. Buiten regent het nog steeds, rustig en kalm, regen die alle tijd heeft. Hij krijgt het koud, maar dat komt ook omdat de verwarming niet aanstaat. Naast hem ligt de afstandsbediening. Hij pakt hem op en richt hem op de tv. Na twee kanalen stuit hij op een snookerwedstrijd. Sabrina staat op, trekt haar jack uit en zet de thermostaat hoger.
   ‘En wat zeggen we straks tegen de Amerikanen?’ vraagt hij.
   Sabrina gaat naast hem zitten en haalt haar schouders op. ‘Gewoon,’ zegt ze. ‘Hello. How are you. How was your day.’


(Uit: Rob van Essen - Hier wonen ook mensen 2014)
Voorgelezen door Job Römer voor UitgelezenVerhalen.nl



#AnnoAuteursVanNu
#Categorie1NederlandseSchrijvers
#Lesniveau**3**
#MetVerdiepingsvragen

De mooiste verhalen uit Nederland en de wereld op je tablet, telefoon of notebook. Met dank aan de Nederlandse Taalunie.