Sanneke van Hassel
Bus 54
Het was de dinsdagavond voor Kerstmis. In de kantoortuin klonk het gezoem van het ventilatiesysteem. Op de koffieautomaat hing een roodpapieren kerstklok, verder ontbrak elke versiering.
Jakob Hundertwasser was de enige die er tegen zessen nog was. Zijn collega's hadden de middag vrij genomen of waren helemaal niet komen opdagen. Jakob werkte even hard als altijd, of misschien nog harder, zo zonder enige afleiding. Misschien kon hij voor het einde van het jaar nog een grote jaarrekening afkrijgen. Hij betwijfelde of de klant er zou zijn om het fiat te geven. Die zat misschien wel op Ibiza of de Malediven, of naar wat voor eiland ze ook maar gingen om zich weer een beetje mens te voelen.
Nog één keer liep Jakob de balans na. Als hij ergens een foute komma invoerde, kon het rampzalige gevolgen hebben. Toen hij bij pagina drie was, werd er op het raam getikt. Hij ontwaarde het gezicht van Madelon Koeters. Ze werkte in de kantine en bakte de beste kroketten. Ze zwaaide naar hem, haar handen in lila wanten, en wees richting de ingang.
Hij liep naar de hal en draaide de deur van het slot.
'Ach Jakob, ik zag dat het licht brandde. Moet jij geen kerst vieren?' Haar ogen waren roodomrand.
'Dat hoeft niet zo voor mij. 't Is wel zo rustig hier. Ben je iets vergeten?'
Ze schudde haar hoofd en keek zo droevig dat hij maar niet verder vroeg. Toen legde ze haar wanten op haar ogen. Tussen haar snikken door vertelde ze hem wat er gebeurd was.
'We zaten in De Posthoorn en toen zei ik iets, iets over dat ik hem al dagen zo slecht kon bereiken, dat het leek of hij niet opnam als hij zag dat ik het was... en ineens was het voorbij.'
Jakob klopte op haar rug. Haar jasje was van bont - waarschijnlijk nep - en heerlijk zacht. Hij tapte een bekertje water uit de koeler tegenover de balie.
'Het spijt me.' Ze haalde haar neus op en zei dat ze maar weer eens moest gaan.
'Waar ga je naartoe?' vroeg hij.
'Naar huis, denk ik.' Haar stem trilde.
'Ik loop wel een eindje mee.' Hij liet zijn computer aanstaan en pakte zijn jas.
Buiten was het mistig. Ze liepen door het park, dat er verlaten bij lag. Madelon klemde haar tasje tegen zich aan, haar hakken knerpten op het grintpad.
'Madelon,' zei Jakob, 'ik heb nog een hazenrugje in de diepvries van wildhandel Treuren, die zit bij mij om de hoek. Onder de kraan heb ik het zo ontdooid.'
'Waarom niet.' zei ze zacht.
Het nieuwe leven dat in die twee woorden besloten lag. Zijn huis was op orde, maar niet bepaald kerstig. Wel moesten er in een keukenla nog twee kaarsen liggen. Zwijgend namen ze het pad dat midden door het park liep. Toen ze de overkant hadden bereikt en wilden oversteken, was de mist zo dicht geworden dat ze allebei niet zagen dat bus 54 juist de hoek om kwam.
Voorgelezen door Volkan Duvan voor Bulkboek