Ted van Lieshout
Gebr.
(fragment)
Luister Maus. Toen ik klein was merkte ik al gauw dat ik anders was dan andere kinderen. Ik dacht dat ik een bijzonder jongetje was en dat de andere jongens jaloers op mij waren omdat ze zelf maar zo doodgewoontjes waren. Dat ze me daarom plaagden en links lieten liggen, al was er altijd wel iemand die m'n vriendje wilde zijn. Ik vond het toen allemaal niet zo erg, want natuurlijk hoorde ik er niet bij: ik voelde me als het ware uitverkoren om bijzonder te zijn.
Later kwam ik erachter dat ze me niet anders vonden in de betekenis van bijzonder, maar in de zin van apart. Omdat ik me op de een of andere manier niet gedroeg zoals de andere jongens. Als zij gingen voetballen, zat ik te tekenen. Als ze tikkertje deden, was ik aan het kleien. Daarom hoorde ik er niet bij; ze vonden me gek. Dat zongen ze dan ook: 'Luuk is gek, met een lepel in z'n bek, met een vorrek in z'n kont, zo gaat hij de wereld rond.'
Een enkeling schold me uit voor 'meid' omdat ik bij het vechten liever kneep dan sloeg. Knijpen werd vals gevonden en alleen meiden vochten vals en die hadden hun eigen school aan de andere kant van de straat; dáár moest ik maar naar toe.
Ik was acht toen ik merkte dat mijn bijzonder zijn iets te maken had met gevoel. Dat zat bij mij anders in elkaar dan bij gewóne jongens. Die werden niet verliefd op de meester van de derde klas en ik wel, dus dat kon ik maar beter geheim houden. Ook al omdat meester Brink jammer genoeg een hekel aan mij scheen te hebben. Op een dag haalde hij me voor de klas en wees op een dictee dat ik gemaakt had.
'Wat is dat voor een letter?' baste hij.
'Een d, meester.'
'Dat is geen d,' riep hij boos. 'Een d is met een stok en niet meteen krulletje. Ga dat maar honderd keer opschrijven.'
Het kostte me geen moeite om hem voortaan te haten, want die mooie d met het krulletje omhoog had ik afgekeken van ... meester Brink zelf! Hij zal wel gevonden hebben dat ik zijn d gestolen had.
In die tijd ging het plagen van sommige jongens over in pesten: ze verhingen mijn jas (zodat ik een half uur moest zoeken), ze gooiden mijn fietssleuteltje en beldop in de sloot, ze prikten met passers in mijn rug en ze joegen me achterna met takken. Ach, je kent dat wel. Of nee, jij kent dat natuurlijk niet, want jij was juist heel populair op school. Ze wilden allemaal je vriend zijn.
Gelukkig (voor mij, niet voor hem) was er altijd wel een jongen in de klas die nog veel idioter gevonden werd dan ik en die minder opgewassen was tegen het getreiter, zodat ik nooit echt het pispaaltje hoefde te zijn. De jongens gaven het niet toe, maar als ik weer eens de honderd meter rennen had gewonnen of bij gym het eerst boven in het touw geklommen was, dwong dat toch wel wat respect af. Ze riepen natuurlijk altijd dat ik vals gespeeld had, maar de waarheid was nogal simpel: ik had gewoon geleerd om harder te rennen en hoger te klimmen dan degene die me achternazat. En ze moesten toch wel toegeven dat ik goed kon tekenen.
Zo raar als zij het vonden dat ik niet om sport en auto's gaf, zo vreemd vond ik het dat al die jongens, al waren ze nog niet eens tien, naar blote meisjes wilden gluren. Wat was daar nou voor leuks aan? Denk niet dat ik op mijn achterhoofd was gevallen: ik wist heus wel dat je met een meisje naar bed moest als je ooit een kind wilde hebben. Maar dat was misschien iets voor later. Véél later. Het idee om seks te hebben, met een meisje nog wel, stond me helemaal niet aan. Het leek me gewoon ontzettend vies. De andere jongens deden of ze liever vandaag dan morgen aan seks met meisjes begonnen en ik begreep natuurlijk
wel dat als het normaal is om kinderen te krijgen, het ook normaal is als jongens en meisjes met elkaar vrijen. Dat ik dat niet wilde en eigenlijk ook wel wist dat ik dat nóóit zou willen, was dus níét normaal en mensen die niet normaal waren, stopten ze in het gekkenhuis. Het was dus zaak geheim te houden dat ik ook verliefd werd op de meester van de vierde klas. Die stille liefde hield ik vol omdat meester Vanderwey oog had voor mijn tekeningen. En als hij bij handarbeid beeldjes van klei uitkoos om in het oventje te bakken, zat er meestal wel eentje van mij bij. Dat viel natuurlijk niet altijd in goede aarde bij andere jongens, die
keer op keer moesten aanzien dat hun mislukte asbak terugging in de emmer met klei. Ik moest dat bekopen met een stomp of een scheldpartij en ze riepen dat ik het lievelingetje van de meester was. Zo voelde ik dat zelf eigenlijk ook wel en ik vroeg me af of de andere jongens soms doorhadden dat ik verliefd was op meester Vanderwey. Werd ik daarom soms steeds vaker gepest? Dan moest ik mijn geheim nog maar wat dieper wegstoppen en net doen of ik normáál was. Maar dat lukte niet. Ik kón het niet. Ik was zo ontzettend slecht in het doen of ik een gewone jongen was en juist zo goed in het zijn van mezelf, dat ik me behoorlijk mislukt voelde. Dat wilde ik natuurlijk niet zijn en daarom hield ik trots tegenover mezelf vol dat ik een bijzondere jongen was. En iedereen moest dat maar weten ook. Dan pestten ze me maar op school. Dan sloot ik me thuis wel op in mijn eigen kamer, waar ik de baas was. In mijn kamer kwam niemand me lastigvallen (behalve jij natuurlijk) en daar zat ik me dan in mijn eentje bijzonder te voelen. Ik tekende de wereld zoals ik wilde dat-ie was. En in die wereld was geen plaats voor jou, die maar een scheet hoefde te laten of je werd wel weer uitgenodigd voor een verjaardagspartijtie. Ik denk wel dat ik jaloers was op je populariteit.
En toen kwam de dag dat ik in die boom klom. Tibor stond me naar beneden te lokken. Ik wist niet hoe het kwam, maar ik vond hem de mooiste mens die ik ooit gezien had. Die zou mij geen kwaad doen, dat wist ik zeker. Daarom klom ik uit de boom. Ik was er ontzettend trots op dat iemand die zo mooi was met mij in het gras wilde zitten. Dat hij een krans voor me vlocht van klaver! Dat had niemand nog ooit voor mij gedaan. Hij stuurde me niet weg omdat ik apart was, nee, ik mocht bij hem zitten omdat ik bijzonder was. Dat wist ik zonder dat ik hem kon verstaan.
Ik was op hem verliefd, maar het was een ander soort verliefdheid dan ik voelde voor de meester bij wie ik in de klas zat. Je weet dat ik er niet van houd om aangeraakt te worden, maar toen Tibor me over mijn kop aaide en me een kus gaf op mijn wang, ging ik daar helemaal van gloeien.
Jij weet dat niet, maar ik heb Tibor nog een paar maal ontmoet na die eerste keer. En elke keer zaten we in het gras of maakten we een wandelingetje. En altijd praatte hij honderduit en nooit kon ik hem verstaan. Maar dat was niet erg. Helemaal niet erg. Als hij mijn hand maar vasthield of zijn arm om me heen sloeg, dan was alles goed.
Nou ja, er waren twéé woorden die ik kon verstaan en die hij regelmatig gebruikte: Lucky Luke. Zo noemde hij me. Dat was natuurlijk niet erg origineel, maar uit zijn mond klonk het heel anders dan als jongens van school me zo noemden. Bij Tibor klonk het lief en aardig en zonder spot. Van hem kon ik het hebben. Hij had ook zulke mooie ogen en zijn haar was zo ontzettend zwart en als hij lachte blonken zijn tanden zo wit. Behalve die ene tand, die tussen zijn voor- en hoektand. Die was weg. Daar zat een zwart gat en het was voor mij een groot mysterie waar die ene tand gebleven was. Ik staarde naar dat gat en bij een ander zou ik het lelijk gevonden hebben, maar bij Tibor vond ik het mooi. Omdat het 't enige foutje was dat ik aan hem kon ontdekken.
Eén keer zijn we naar de brug gewandeld. We leunden over de reling en keken naar het water dat onder de brug door kabbelde. Hij legde zijn hand op mijn rug alsof hij bang was dat ik naar beneden zou vallen. Ik ging nog wat verder over de brug hangen, mijn voeten los van de grond, in de hoop dat hij me nog wat steviger zou vasthouden. En dat deed hij. Hij klemde zijn hele arm om mijn middel. Ik heb me nooit zo veilig gevoeld als toen. Ik wilde dat het altijd zou blijven duren. Daarom leunde ik nóg wat verder over de reling. Tibor ging achter me staan en boog over me heen, zodat ik beslist niet kon vallen. Ik voelde zijn warme lijf en rook zijn geur. Het was alsof hij zich gewassen had met thee.
Veel te gauw tilde hij me terug op de grond. Ik begreep dat hij me iets probeerde uit te leggen, want zijn gebaren waren heftiger dan anders, maar ja, ik verstond hem niet. Hij pakte een stukje papier uit zijn zak, schreef er zijn naam op. Hij gaf me een duwtje en wees naar de andere kant van de brug. Ik snapte dat ik over moest steken. Toen ik bij de andere reling aangekomen was, hield hij eerst het stukje papier omhoog en liet het toen in het water vallen. Hij holde naar de overkant en we tuurden samen in het water. Daar dreef het briefje met de stroom mee. Tibor zwaaide ernaar en ik deed hem na. Ik begreep wel wat hij bedoelde, maar ik wilde er niets van weten. Toen hij me stevig omarmde en wel tien keer op mijn wangen zoende, voelde ik me zo boos worden, dat ik me losrukte en hard naar huis ben gerend. Ik heb expres niet omgekeken omdat ik wist dat Tibor zou zwaaien en misschien kon hij mijn tranen van die afstand nog wel zien.
De dag erna was het veldje leeg. De zigeuners waren vertrokken en ze hadden Tibor meegenomen. En mij niet. Ik heb overal in het gras gezocht. Ik vond karrensporen en een dorre, zwartgeblakerde plek waar het kampvuur had gebrand. Maar nergens vond ik iets dat Tibor voor me had achtergelaten. Niet eens een zilveren lepel. Alleen de klaver had hij achtergelaten. Maar als ik er een krans van wilde, moest ik die zelfvlechten.
Het is te lang geleden om het zeker te weten, maar het is misschien toen geweest dat ik voor het eerst in de gaten kreeg wat er precies met mij aan de hand was. Ik had er zo'n spijt van dat ik mij uit Tibors omhelzing had losgerukt, terwijl ik eigenlijk niets liever wilde dan zijn armen om me heen, zijn wang tegen de mijne, luisteren aan zijn borst hoe zijn ademhaling maar door en door en door ging. Altijd maar door. Ik denk dat ik toen langzaam ben gaan begrijpen dat mijn hart nooit op hol zou slaan van een meisje, maar alleen van een jongen. Dat was geen keuze; het was iets dat me overkwam.
Ik dacht dat ik de enige jongen op de wereld was die verliefd kon worden op een andere jongen. Dat ik dus homo was, had ik niet door. Ik kende het woord al wel, maar homo's waren ouwe viezeriken die het lekker vonden om vuile seksspelletjes te doen met jongetjes die ze hadden gelokt, en daarin herkende ik mezelf helemaal niet.
Toen ik elf of twaalf was zag ik op de televisie een programma waarin een man werd ondervraagd. Hij vertelde dat hij homo was en wat dat nu eigenlijk betekende: dat hij tot over zijn oren verliefd was op een man. Je kon op tv alleen zijn silhouet zien, want ze hadden het licht uitgedaan. Hij mocht namelijk niet herkend worden. Maar ik kreeg een rooie kop omdat ik mezélf herkende. Ik wist precies wat hij bedoelde en het was de eerste keer dat ik dacht: misschien ben ik niet de enige in de wereld die zo is als ik.
Toch schrok ik ook, want ik dacht dat mensen alleen maar onherkenbaar op de televisie kwamen als ze een misdaad hadden begaan. Zo erg was het dus!
Ik durfde de volgende dag nauwelijks naar school te gaan, omdat ik bang was dat de anderen mij hadden herkend in die schaduw op tv en dat overal voor mij de lichten uit zouden gaan. Ik wist van narigheid niet waar ik kijken moest toen Frank op het schoolplein vertelde dat hij wel eens een homo in het echt had gezien en dat hij die zelfs wist te wonen. Gelukkig noemde hij een adres dat ik niet kende. Niemand wees naar mij; ze hadden de link tussen de schaduw op tv en mij niet gelegd. Mooi. Het licht bleef aan. En ik begon te werken aan een plan om mijn geheim voorgoed te bewaren.
Ik kon in plaats van tekenaar maar beter monnik of priester worden, want die trouwen niet en zijn dus niet verdacht als ze geen vrouw hebben. Maar van dat idee werd ik evengoed behoorlijk beroerd. Ik wist eigenlijk heel zeker dat ik niet op de wereld ben om stilletjes rond te lopen en voorgoed, dag in dag uit, weesgegroetmaria's te bidden.
Wat dan? Het enige wat ik kon bedenken was: normáál worden. Proberen om verliefd te raken op een meisje, te trouwen, kinderen te krijgen, O, dan zou het leven heerlijk zijn. En ik heb zo mijn best gedaan en net als jij met meisjes gezoend, maar het was voor de schijn.
Op de middelbare school kreeg ik ook meisjes in de klas. Ik merkte dat ik liever met hen omging dan met jongens. Door meisjes werd ik namelijk niet gepest en ze vonden me zelfs leuk! Aan vriendinnen had ik geen gebrek. Lekker stiekem sjekkies roken in de bosjes om het schoolplein, de meiden en ik. Of op het voetpad zitten bij Jerome die op zijn gitaar speelde. En Jerome rookte wiet! Hij was het helemaal, fluisterden de meiden en ze wilden allemaal met hem zoenen. En ik ook, al zei ik dat natuurlijk niet.
Ik ging in de bibliotheek op zoek naar boeken over 'het thema', sloop daar rond met het zweet op mijn voorhoofd, bang dat de bibliothecaresse zou ontdekken wat mijn missie was. En thuis in bed probeerde ik uit alle macht om me voor te stellen hoe het zou zijn als ik normáál was en met een meisje naar bed ging. Maar zelfs mijn fantasie, die toch behoorlijk levendig is, struikelde erover. Als het verder ging dan zoenen, veranderde het meisje vanzelf in een jongen. Hopeloos! Dan tóch maar monnik worden? Inmiddels zonderde ik me zo vaak af in mijn kamer afkroop weg op een dak of in een boom, onbereikbaar voor iedereen, dat ik er onderhand wel aan gewend was om alleen te zijn. Het zou dus vast wel meevallen in een klooster.
Mam vond van niet. Jongens van veertien moesten zich niet opsluiten in hun kamer en hadden niks meer te zoeken op het dak. Jongens van veertien waren de leeftijd te boven om in bomen te klimmen.
'Je bent zo stil en somber en ongelukkig,' zei mam, 'en ik weet niet hoe ik je moet helpen.'
'Ik ben niet ongelukkig,' zei ik. 'Ik ben gewoon niet gelukkig. Dat is heel wat anders.' Dat hielp niet. Mam troonde me mee naar de psych (of het een psychiater of psycholoog was, daar ben ik nooit achter gekomen) en ik durfde niet te vragen waarom dat moest.
Ik werd de spreekkamer van de psych binnengeloodst en hij stelde de onmogelijkste vragen. Vragen die ik absoluut niet verwacht had en die me een beetje overstuur maakten. Nog het meest omdat die akelige vent erbij keek of hij zich dodelijk verveelde.
'Masturbeer je?' Zijn pen in de aanslag om mijn antwoord op te schrijven.
'Pardon?' Ik keek met grote ogen naar die kerel, die ik met de minuut lelijker vond worden met die rare bos schaamhaar op zijn kop.
'Bevredig je jezelf?' Hij dacht dat ik het woord 'masturbatie' niet kende, maar ik was te geschokt om zonder naar adem te happen antwoord te geven. Ik dacht: ik wil liegen, maar die vent heeft gestudeerd en hij weet wanneer ik lieg en als ik niet de waarheid zeg, dan kom ik in het gekkenhuis.
Hij keek me zo droog aan, dat ik besloot om net te doen of het allemaal doodgewoon voor me was, dus ik zei: 'Ja.' (Ik wou dat ik gezegd had: 'Ja, maar niet zo vaak als u. ')
'En waar denk je dan aan, als je dat doet?'
Op dat moment haatte ik pap en mam intens, want ik begreep niet waarom ze het goed vonden dat zulke vreselijke vragen aan mij gesteld werden.
'Ik denk nergens aan,' loog ik. 'Ik dóé het gewoon.' [Ik kon toch moeilijk vertellen dat ik mijn raam en gordijnen op een kier liet als ik ging slapen. Dat ik in bed lag te fantaseren dat er een dief over straat liep en mijn open raam zag. Die rover klom dan langs de spijlen van de poort en de pilaster naar boven, stapte op het afdak en sloop door mijn open raam naar binnen om het zilverwerk te stelen. Hij boog zich over me heen en ik voelde zijn adem in mijn nek. Ik rook thee, draaide mijn hoofd om en keek in het gezicht van de dief. Het was Tibor. Ik herkende hem meteen. Hij herkende mij ook. Op slag werd hij verliefd. Hij sloeg zijn armen om me heen en vergat het zilverwerk. Maar buiten stond de politie omdat de buren hadden gezien dat Tibor naar binnen was geslopen. 'Geef je over, vuile zigeuner!' schreeuwde de politie door een megafoon. Maar Tibor had zich al overgegeven aan mij en ik mezelf aan hem. En samen gaven we ons over aan de politie. Ik liep voor hem uit naar buiten, zodat ze mij eerst moesten neerschieten om hem uit te kunnen schakelen. Ik hoefde niet naar een gesticht omdat ik nog geen zestien was, maar Tibor moest wel naar de gevangenis omdat hij inmiddels al volwassen was. Ik kwam natuurlijk op bezoek en smokkelde nagelvijlen naar binnen. Door de tralies heen zei hij in een taal die ik verstond: 'Het is erg in de nor, maar ik heb het geluk dat ik aan jou denken kan en daarom houd ik het wel twintig jaar vol in mijn cel. Maar ik ben bang datje niet op mij zult wachten.' Ik glimlachte liefdevol en zweeg veelzeggend, want hij moest natuurlijk wel in de zenuwen blijven zitten omdat ik er misschien met een ander vandoor ging. Mooi hè?]
'Maar je moet toch ergens opgewonden van raken?' vroeg de psych zonder van zijn papier op te kijken. 'Door een gedachte, bijvoorbeeld?'
'Nee hoor. Het gaat helemaal vanzelf,' blufte ik.
'Hoe ziet jouw favoriete meisje eruit?'
Oók weer zo'n idiote vraag. Hij dacht toch niet heus dat ik zou antwoorden: met een donzig snorretje en een missende tand?
'Ze heeft haar zo zwart als ebbenhout,' zei ik, 'lippen zo rood als bloed en een huid zo wit als sneeuw.' Ik dacht: ik beschrijf Sneeuwwitje, want Sneeuwwitje is altijd mijn lievelingssprookje geweest. En ik loog niet eens, want Tibor had ook zulk haar, zulke lippen, zo'n huid.
Verder kan ik me van dat gesprek niets meer herinneren. Alleen de idiote vragen van die vent en mijn beschrijving van Sneeuwwitje, omdat ik vond dat die man helemaal niet het recht had om mij zo schaamteloos uit te horen.
Toen het voorbij was durfde ik mam niet te vragen wat dat nou allemaal te betekenen had. Wist ze wat die verschrikkelijke dokter mij allemaal gevraagd had? Het maakte eigenlijk niet uit, want ik wilde er absoluut niet over praten. Zij ook niet. Ik weet tot op de dag van vandaag niet of dat rare gesprek iets heeft opgeleverd waar mam mee uit de voeten kon. Alles bleef gewoon bij het oude.
Een maand of vier later kwam jij op de proppen met de boodschap dat je mijn kladje gelezen had. Ik schrok, omdat ik bang was dat je mijn geheim zou verraden. Ik zag maar één oplossing: ontkennen en liegen. In werkelijkheid was het kladje onderdeel van een plan. Ik had besloten om het klooster voorgoed af te schrijven en om mezelf niet langer voor de gek te houden. Ik legde me er eindelijk bij neer dat ik niet kon veranderen in een normále jongen. Ik had gehóópt dat er een dag zou komen dat ik op de een of andere manier mocht kiezen: óf homo óf hetero. Maar er was helemaal geen keuze. Ergens in mij was allang voor mij beslist. Ik had domweg niet te kiezen. Ja, het enige waar ik nog voor kon kiezen was om net te doen of ik geen homo was. Kiezen om hetero te worden of te zijn, dat zat er definitief niet in.
Ik kon dat accepteren omdat ik mezelf eigenlijk wel goed vond zoals ik was. Ik voelde me nog steeds een bijzondere jongen en waarom zou een bijzondere jongen gewóón willen worden? Maar ik dacht niet dat er iemand op de wereld was die dat zou kunnen begrijpen. Daarom wilde ik van huis weglopen. Ik zou een brief voor pap en mam achterlaten en mezelf uit de voeten maken, zodat ze niet onmiddellijk konden reageren. Misschien waren ze zo geschokt door het nieuws, dat ze me het huis uit smeten, opsloten in de kelder, een pak slaag gaven, me lieten opnemen in een gesticht. Maar omdat ik vermist was, hoopte ik dat hun bezorgdheid groter zou zijn dan hun woede. Misschien beseften ze dat ze ook wel van me hielden als ik niet voor kleinkinderen zou zorgen. Alleen, ik wist niet waar ik heen moest. Ik heb gezocht naar een plaats om me te verstoppen en die niet gevonden. Dus bleef de brief een kladje.
Toen kwam die avond dat jij het onderwerp weer van stal haalde en erbij vertelde dat je verliefd was op een jongen. Ik wist toen natuurlijk niet dat het om Alex ging.
Ik geloofde er niets van, dacht dat je me uit de tent probeerde te lokken en ik nam je daarom niet serieus. In geen enkel bibliotheekboek over seksualiteit dat ik had gelezen was ik ergens tegengekomen dat meerdere kinderen binnen één gezin homo kunnen zijn. Het ging altijd maar om één kind en er werd juist steeds benadrukt dat de andere kinderen binnen het gezin doodgewoon hetero zijn. En aangezien ik van mezelf zeker wist dat ik de homo in ons gezin was, kon jij het dus niet zijn. En trouwens: jouw leven was heel anders dan het mijne. Jij werd nooit gepest, je had altijd genoeg vriendjes op school en je leidde, tot je zo ziek werd, een behoorlijk vrolijk leven. Hoe kon jíj nou homo zijn? Zo maar ineens zeker!
Het deed er eigenlijk helemaal niet toe of ik je geloofde of niet. Want ik wist dat als jij, door een raar toeval, tóch homo zou blijken te zijn, ik met een groot probleem opgezadeld werd: hoe zouden pap en mam reageren als ze erachter kwamen? Met twee homozoons konden ze kleinkinderen wel op hun buik schrijven en wie zouden ze daarvan de schuld geven? Mij natuurlijk, want ik was de oudste. 'Je had toch moeten weten dat Marius je altijd na-aapt? Je hebt het verkeerde voorbeeld gegeven, dus het is jouw schuld dat Marius nu ook zo is!'
Ik wilde openlijk laten zien dat ik je niet aan het beïnvloeden was, want zouden pap en mam geloven wat ik gelezen had: dat je niet homo wórdt maar bént? Vast niet. En dat, Maus, is de reden waarom ik me nog meer in mijn kamer opsloot dan daarvoor. Ik ging je opzettelijk uit de weg omdat ik bang was voor de beschuldigende wijsvinger van pap en mam.
Maar ik geloof je nu, Maus. Het was geen na-apen. Je was gewoon homo van jezelf. Het is jammer dat we er niet samen over hebben kunnen praten toen het nog niet te laat was. En te laat werd het al gauw vanwege je ziekte. Ik heb je nog wel eens gevraagd of jouw trillen soms te maken had met de vraag of je nu op jongens of op meisjes viel. Je lachte me zo hatelijk uit, dat ik vond dat het geen zin meer had om er met je over te praten.
Om de een of andere reden zag jij het allemaal toch heel wat luchtiger dan ik, Maus. Jouw plan was om samen naar pap en mam te huppelen om blij te vertellen: 'We zijn allebei van de club, leuk hè?' Misschien was het voor jou geen probleem en kon je gewoon aanvaarden dat je op een jongen verliefd geworden was, maar waarom ben je dan niet zelf naar pap en mam gegaan om het te vertellen? Dat durfde je zeker niet zonder mij.
Het verschil tussen jou en mij is dat ik van meet af aan wist dat ik anders was, terwijl jij het pas merkte toen je verliefd werd. Ik heb gewoon mijn hele leven de tijd gehad om na te denken over wat het betekende om apart te zijn: gepest worden, uitgesloten worden, geslagen worden. Jij hebt daar nooit mee te maken gekregen.
Zouden pap en mam zo blij zijn als jij dacht? Ik weet het niet en ik wil het risico niet nemen. Mijn plan is om te wachten tot ik het huis uit ben. Als ik eenmaal op de kunstacademie zit, zal ik het ze vertellen. Dan deert hun reactie mij niet meer zo. Dan ben ik weg. Dan hebben ze geen macht meer over me en ben ik vrij om net zo bijzonder te zijn als ik wil. Ik kan haast niet wachten!
Denk je dat ze me zullen aannemen op de kunstacademie? Ik wil het liefst naar de Gerrit Rietveld in Amsterdam. Dat is anderhalf uur met de trein, dus dan moet ik daar op kamers. Dan ben ik eindelijk eigen baas. Eindelijk.
#AnnoDeTwintigsteEeuw
#Categorie1NederlandseSchrijvers
#Lesniveau*2***
#MetVerdiepingsvragen
#ThemaQueer(lgbtq+)