Birago Diop
De borsten
Als de herinnering gaat sprokkelen zoekt hij het brandhout uit dat hem past.
De omfloerste horizon is rondom mij. Het groen van de zomer en het rossige van de herfst zijn vergaan en ik zoek de grote uitgestrektheid van de savanne af en vind niets anders dan ontboste heuvels, somber als verslagen oude reuzen, die de sneeuw weigert te bedekken, omdat ze zonder twijfel ongelovigen waren.
De winter, deze slechte wever, heeft zijn katoen niet gekaard; hij spint en weeft slechts een zachte regen. De grijze hemel is koud bleek, de zon siddert; en dicht bij de schoorsteen warm ik mijn verkleumde ledematen ...
Het vuur van het hout dat men zelf heeft gehakt is warmer dan ieder ander vuur ... Dicht bij de springende vlammen gaan mijn gedachten één voor één op bezoek in de grensgebieden der herinnering. Plotseling worden de vlammen de rode weerschijn van een ondergaande zon op gewelfde golven. Het wijde water bergt dartele gloed in zich. Moe van zijn lange tocht glijdt de stoomboot handig om de Almadische Punt ...
'Zijn dat nu de Borsten?' heeft een ironische stem naast mij gevraagd ... Ja! Dat zijn nu de Borsten, het hoogste punt van de Senegal. Nauwelijks honderd meter hoog. Dat moest ik bekennen aan de jonge vrouw, die tijdens de vaart zo bedeesd en bescheiden was geweest, zodat ik de verleiding niet heb kunnen weerstaan haar Violette te noemen. En Violette had mij spottend gevraagd of dit nu de borsten waren en ze had mijn bergen te laag gevonden. Het had geen zin haar te zeggen dat zij stroomafwaarts de Fouta-Djallon, de Heuvels van Kameroen enz. zou vinden. Violette vond dat de natuur niet veel kosten had besteed aan het versieren van Senegal met deze twee belachelijke verhogingen, die hier en daar wat bebost waren en verder kaal ... Pas later, na mijn eerste terugkeer naar het land, veel later, toen ik Amadou-Konmha had ontmoet en toen ik de kruimels van zijn kennis en wijsheid had verzameld, ben ik te weten gekomen wat de Borsten waren, deze twee bulten van het schiereiland de Groene Kaap, het eindpunt van Afrika, die door de zon nog lang worden aanschouwd vóór hij zich in de Grote Zee verbergt ...
Als de herinnering gaat sprokkelen zoekt hij het brandhout uit dat hem past ...
Deze avond, bij het vuur, bundelt mijn herinnering met dezelfde liaan mijn kleine bergen, de bruiden van Mornar en de schuchtere, blonde Violette, aan wie ik, als een enigszins verlaat antwoord op haar ironische vraag, bericht wat Amadou-Koumba me heeft verteld.
Waar het vrouwen betreft is twee geen goed aantal. Wie zich veelvuldige ruzies, verwijten, huilbuien en kwaadaardige toespelingen wil besparen, moet zich drie vrouwen aanschaffen, of één, maar niet twee. Twee vrouwen in hetzelfde huis brengen altijd een derde metgezel mee, die niet alleen voor niets deugt, maar die ook de ergste raadgeefster is die men zich kan voorstellen. Deze metgezellin is de Afgunst. Haar stem is dun en zuur als tamarindesap.
Khary, de eerste vrouw van Momar, was afgunstig. Ze kon makkelijk tien kalebassen vol jaloezie in een put gooien en dan zouden er nog tien maal tien overblijven, zwart als kool, op de bodem van haar hart. Het is waar dat Khary waarschijnlijk weinig reden had tevreden met haar lot te zijn. Khary had namelijk een bult. Oh! een heel klein bultje van niets, een bocheltje dat makkelijk verborgen kon blijven onder een goed gesteven hemd of een wijde boubou met grote plooien. Maar Khary geloofde dat de ogen van de hele wereld op haar bult gevestigd waren. .
Ze hoorde steeds in haar oren de kreet 'Khary-Khougué! Khary-Khougué!' (Khary met de bult!) en de spotternijen van haar vriendinnen uit de tijd toen ze nog een klein meisje was en, zoals de anderen, met ontbloot bovenlichaam liep; vriendinnen die haar ieder ogenblik vroegen of ze haar het kind wou lenen dat ze op de rug droeg.
Vol woede achtervolgde ze de meisjes en als zij een van haar onder handen kreeg sloeg ze er op los en trok haar de haren en de oorringen van het hoofd. Het slachtoffer van Khary kon schreeuwen en huilen zoveel ze maar wilde; alleen de jonge kinderen hielpen haar, als ze tenminste niet te bang waren voor de slagen van de gebochelde, want de grote mensen bemoeiden zich niet met het spel en de ruzies van de kinderen.
Met de jaren was het karakter van Khary niet verbeterd, integendeel, ze was zuur geworden als melk waar een geest overheen was gesprongen en nu was het Momar die moest lijden onder het afschuwelijke humeur van zijn gebochelde vrouw.
Mornar moest, als hij naar het veld ging, zijn eten meenemen. Khary wou het huis niet uitkomen, uit angst voor spottende blikken en ook wou ze, om dezelfde reden, haar man niet helpen bij het werk op het land.
Omdat hij er genoeg van had de hele dag hard te werken en 's avonds alleen wat- koud eten te krijgen, had Momar besloten een tweede vrouw te nemen en hij had Koumba getrouwd.
Momar had er in zijn onnozelheid op gerekend, dat Khary de vriendelijkste vrouw ter wereld en de beste echtgenote zou moeten worden bij de aanblik van de nieuwe vrouw van haar man - maar daar kwam niets van terecht. En toch had Koumba ook een bult. Maar haar bult overtrof verre de maten van een fatsoenlijke bochel. Als ze haar rug omdraaide kon men zich voorstellen dat de bult zelfstandig de kalebas en de doek droeg die Koumba op het hoofd had. En toch was Koumba, ondanks haar bochel, blijmoedig; zacht en vriendelijk. Als men zich vrolijk maakte om de kleine Koumba-Khougué, in de tijd toen ze nog met blote borst speelde, en haar vroeg een ogenblik het kind af te staan dat zij op de rug droeg, antwoordde ze, nog harder lachend dan de anderen: 'Ik geloof niet dat hij met je mee zou willen gaan. Hij wil zelfs niet omlaag komen om te zuigen.'
Ook later in de omgang met grote mensen, van wie ze wist dat ze misschien minder spotlustig maar veel gemener waren dan kinderen, was Koumba niet van karakter veranderd. In het huis van haar man bleef ze hetzelfde. Ze beschouwde Khary als een oudere zuster en sloofde zich uit om het haar naar de zin te maken. Ze deed al het zware werk in de huishouding, ze ging bij de rivier de was doen, ze dorste het graan en stampte de gerst. Ze bracht iedere dag het eten naar het veld en hielp Momar bij zijn werk.
Maar Khary nam daarmee geen genoegen, integendeel. Nog meer dan vroeger gedroeg ze zich twistziek en kwaadaardig, nu ze merkte dat Koumba geen last scheen te hebben van haar grote bult, want de afgunst is zo gulzig dat zij ieder gerecht, hoe klein ook, verslindt.
Momar was dus maar half gelukkig met zijn twee vrouwen, beiden gebocheld, maar de éne aardig, goed en meegaand, de andere gemeen, humeurig en zo haatdragend als een magere hond.
Vaak bracht Koumba, om haar man langer te kunnen helpen, een de vorige dag klaargemaakte maaltijd naar het veld. Als dan, na het spitten en wieden, hun schaduwen onder hun lichaam klein werden, staakten Momar en Koumba het werk om beschutting te zoeken tegen de felheid van de zon. Dan warmde Koumba de rijst of de soep op die ze met haar man deelde; beiden gingen dan in de schaduw van de tamarinde liggen, die midden in het veld stond. Koumba, inplaats van te gaan slapen zoals Momar, streelde hem over het hoofd en droomde misschien van een vrouwenlichaam zonder gebreken.
Van alle bomen geeft de tamarinde de diepste schaduw; onder zijn bladeren die de zon nauwelijks kan doordringen, kan men soms bij vol daglicht de sterren zien; daarom wordt deze boom het meest door spoken en geesten bezocht, door de goede zowel als door de slechte, door verzadigde geesten en door onbevredigde fantomen.
Vaak schreeuwen en zingen 's avonds gekken, die 's morgens hun dorp gezond hadden verlaten. Ze waren overdag langs een tamarinde gekomen en ze hadden er gezien wat ze niet hadden mogen zien, wezens uit een andere wereld, geesten die ze hadden beledigd door woorden of door daden. Vrouwen huilen, lachen, gillen en zingen in de dorpen. Ze zijn gek geworden omdat ze heet water uit een kookpot op de grond hebben laten vallen en geesten die voorbijkwamen, of die op de binnenplaats van hun woning zaten te rusten, hebben verbrand.
Deze geesten hadden hen opgewacht in de schaduw van een tamarinde en hadden hun hoofd verdraaid. Maar Momar en Koumba hadden nooit door woord of gebaar de geesten beledigd of gezegend; ze konden dus in de schaduw van een tamarinde rusten zonder het bezoek of de wraak van boosaardige geesten te vrezen. Momar sliep die dag, terwijl Koumba, die naast hem gehurkt zat, een stem uit de tamarinde hoorde die haar naam uitsprak; ze keek omhoog en zag op de eerste tak van de boom een oude, zeer oude vrouw, wier haren, lang en witter dan van gepelde katoen, haar rug bedekten.
'Ben je in vrede, Koumba?' vroeg de oude vrouw.
'Ik ben in vrede, Mame (Grootmoeder),' antwoordde Koumba.
'Koumba, ' hernam de oude vrouw, 'ik ken je goede hart en je grote verdienste, want je kunt links van rechts onderscheiden. Ik wil je een grote dienst bewijzen want ik weet dat je die waardig bent. Vrijdag, bij volle maan, zullen de jongemeisjes-geesten dansen, op de lemen heuvel van N'Guew. Jij moet naar de heuvel gaan als de aarde koud is geworden. Als de tamtam op zijn hevigst slaat, als de kring vrolijk is, als zonder ophouden de ene danseres de andere vervangt, moet je naderbij komen en zeggen tot de meisjes-geest die naast je zal staan:
'Zeg, neem even het kind over dat ik op mijn rug heb, het is mijn beurt om te dansen.'
Het kwam zo uit, dat op vrijdag Momar toevallig in de hut van Khary, zijn eerste vrouw sliep. Iedereen in het dorp was al in de eerste slaap verzonken toen Koumba uit haar hut kwam en zich naar de lemen heuvel begaf.
Van ver hoorde ze het bezeten roffelen van de tamtam en het geklap van de handen. De meisjes-geesten dansten de san' diaye, vrolijk, de een na de ander, in een kring rondspringend. Koumba naderde en begeleidde met handgeklap het verdovende ritme van de tamtam en de razende werveling van de danseressen die elkaar steeds aflosten.
Een, twee, drie ... tien waren al rondgedraaid, met opbollende schorten en bouhous toen Koumba aan haar linkerbuurvrouw vroeg, terwijl ze haar bochel liet zien:
'Zeg, neem mijn kind even, het is mijn beurt.'
De meisjes-geest nam de bult en Koumba liep weg.
Ze liep en ze liep en ze hield niet eerder stil vóór ze bij haar hut was, juist op het ogenblik dat de haan kraaide.
De meisjes-geest kon haar niet meer achterhalen, want de tamtam sloeg het einde en de geesten moesten naar hun grondgebied vertrekken tot aan de volgende vrijdag met volle maan.
Koumba had geen bult meer. Haar lange vlechten hingen langs haar rechte en smalle rug als een gazellestaart. Momar die haar de volgende morgen zag, toen hij uit de hut van zijn eerste vrouw kwam, dacht dat hij droomde en wreef zich een paar maal de ogen uit. Koumba vertelde hem wat er gebeurd was.
Het vocht in de mond van Khary veranderde in gal, toen ze op haar beurt Koumba zag, die water uit de putten schepte; haar ogen werden gevuld met bloed, ze opende haar mond, droog als een lemen heuvel die op de eerste regens wacht en bitter als een sindiaanwortel; maar ze sprak niet en ze viel bewusteloos neer. Momar en Koumba raapten haar op en droegen haar naar haar hut. Koumba verzorgde haar, liet haar drinken, wreef haar en zei vriendelijke dingen.
Toen Khary weer op de been was, nauwelijks aan verstikking ontsnapt door de afgunst die haar van de buik naar de keel was gestegen, vertelde Koumba, als steeds een goede vriendin, haar hoe zij haar bult had verloren en vertelde haar wat ze ook moest doen om de hare kwijt te raken.
Khary wachtte met ongeduld op een vrijdag met volle maan, die nooit scheen te komen. De zon die de hele dag langs de velden reisde scheen geen haast te hebben zijn nachtverblijf op te zoeken en de avond wachtte lang om uit zijn hol op te stijgen om zijn kudde van sterren te weiden. Eindelijk kwam die vrijdag, want alles komt.
Khary at die avond niet. Ze liet zich door Koumba de raadgevingen en aanwijzingen van de oude vrouw met de lange katoenen haren uit de tamarinde herhalen. Ze hoorde alle geluiden van de voornacht verminderen en verglijden, ze hoorde alle geluiden van de volle nacht geboren worden.
Toen de aarde koud was nam ze de weg naar de lemen heuvel waar de meisjes-geesten dansten.
Het was op het ogenblik waarop de danseressen wedijverden in handigheid, soepelheid en uithoudingsvermogen, en, meegesleept door de kreten, het gezang en het handgeklap van de meisjes in de kring, wachtten de anderen ongeduldig om haar vaardigheid te kunnen tonen op het steeds sterker wordende ritme van de grommende tamtam.
Khary trad nader en klapte in de handen, zoals de tweede echtgenote van haar man haar had verteld; toen, nadat een, drie, tien meisjes-geesten draaiend in de kring waren gestapt en er hijgend waren uitgekomen, zei ze tot haar buurvrouw:
'Zeg, neem mijn kind even. Het is mijn beurt om te dansen.'
'Nee, hoor,' zei de meisjes-geest. 'Het is mijn beurt ook. Hier, neem dit kind van me over, waarop ik een maand geleden heb moeten passen en dat niemand meer is komen halen.'
Terwijl ze dat zei plaatste de meisjes-geest de bult die Koumha haar had toevertrouwd op de rug van Khary. De eerste haan kraaide op dat ogenblik; de geesten verdwenen en Khary bleef alleen op de lemen heuvel, alleen met haar twee bulten.
De eerste, heel kleine bult, had alle ogenblikken van haar leven verbitterd en nu was ze opgescheept met een nog grotere erbij, een enorme bult. Het was meer dan ze ooit zou kunnen dragen.
Ze lichtte haar schort op en begon rechtuit te hollen. Ze rende de nacht door, ze rende de dag door; ze liep zo ver en ze liep zo snel dat ze de zee bereikte en er zich in wierp.
En het zijn de twee bulten van Khary-Khougué die zich welden boven de punt van de Groene Kaap, en zij zijn het die voor de laatste stralen van de zon op Afrikaanse bodem verlicht worden.
Het zijn de twee bulten van Khary die de Borsten zijn geworden.