John Steinbeck
De chrysanten
De chrysanten
De hoge, grijsflanelle wintermist sloot de Salinasvallei af van de lucht en van de rest van de wereld. Aan elke kant zat de mist als een deksel op de bergen en maakte van de grote vallei een afgesloten pot. Op de wijde, gelijkmatige vlakte beten de ploegen diep in de grond en lieten, waar de ploegscharen hun voren hadden getrokken, de zwarte aarde achter, glanzend als metaal. Op de boerderijen, aan de voet van de bergen, aan de andere kant van de Salinasrivier, leken de gele stoppelvelden overgoten met een bleke, koude zonneschijn, maar nu in December was er geen zon in de vallei. De dichte wilgenstruiken langs de rivier vlamden met scherpe, gele bladeren.
Het was een tijd van rust en afwachting. De lucht was koud en zacht. Een lichte wind blies uit het Zuidwesten, zodat de boeren vol goede moed waren dat er binnenkort een verkwikkende regen zou komen; maar mist en regen gaan niet samen.
Aan de overzijde van de rivier, op de boerderij van Henry Allen, was weinig werk te doen, want het hooi was gemaaid en opgeslagen en de boomgaarden waren omgeploegd om de regen, wanneer die zou komen, diep in zich op te nemen. Het vee op de hogere hellingen werd ruig van vel.
Elisa Allen, die in haar bloementuin werkte, keek omlaag over het terrein en zag Henry, haar man, staan praten met twee mannen, die er uit zagen als zakenlui. Ze stonden met hun drieën bij de tractorloods, elk met één voet op de kant van de kleine Fordson. Zij rookten sigaretten en bestudeerden de machine, terwijl zij praatten.
Elisa sloeg hen een ogenblik gade en ging toen weer aan haar werk. Zij was vijfendertig. Haar gezicht was mager en sterk en haar ogen waren helder als water. Haar gestalte leek gedrongen en zwaar in haar tuinplunje, een zwarte mannenhoed diep over de ogen getrokken, zware werkschoenen, de kleren bijna geheel bedekt door een schort met vier grote zakken voor de scharen, het tuinschopje en de krabber, de zaden en het mes, waarmee zij werkte. Zij droeg zware leren handschoenen om haar handen bij het werken te beschermen. Zij knipte de chrysantenstelen van het vorige jaar af met een korte, stevige schaar. Zij keek nu en dan naar de mannen bij de tractorloods. Haar gezicht was gretig en rijp en knap; zelfs haar werk met de schaar was te gretig, te krachtig. De stelen van de chrysanten leken te klein en te makkelijk voor haar energie.
Zij veegde een lok uit haar ogen met de achterkant van haar handschoen en smeerde daarbij een veeg aarde op haar wang. Achter haar stond het keurige, witte huis met er om heen rode geraniums, die even hoog 'waren als de ramen. Het was een klein huis, met blinkend gewreven ramen en een schone vloermat voor de deur.
Elisa wierp weer een blik naar de tractorloods. De vreemdelingen stapten in hun Ford. Zij trok een handschoen uit en stak haar sterke vingers in het bosje nieuwe, groene scheuten, die om de oude wortels heen groeiden. Zij spreidde de bladeren uit en keek tussen de dicht opeen groeiende stengels. Er waren geen bladluizen, geen pissebedden of slakken of larven. Haar sterke vingers vernietigden zulk schadelijk ongedierte in de kiem.
Elisa schrok van het geluid van de stem van haar man. Hij was stil naderbij gekomen en leunde over het hek van ijzerdraad, dat haar bloementuin beschermde tegen vee en honden en kippen.
“Ben je er weer mee bezig,” zei hij. “Er komen sterke nieuwe scheuten.” .
Elisa richtte zich op en trok de handschoen weer aan. “Ja. Ze zullen sterk zijn volgend jaar.” In haar toon en op haar gezicht was iets van zelfvoldaanheid.
“Je hebt er een gave voor,” merkte Henry op. “Sommige van die gele chrysanten. die je dit jaar had waren vijfentwintig centimeter in doorsnee. Ik wou dat je in de boomgaard werkte en appels kweekte die zo groot waren.”
Haar ogen kregen een scherpe uitdrukking. “Misschien zou ik dat ook kunnen. Ik heb er inderdaad een gave voor. Mijn moeder had het ook. Ze kon alles in de grond stoppen en het laten groeien. Ze zei dat dit gebeurde als je plantershanden had, die wisten hoe ze het moeten doen.”
“Nu, in elk geval lukt het met bloemen,” zei hij.
“Henry, wie waren die mannen met wie je stond te praten?”
“O ja, dat kwam ik je juist vertellen. Zij waren van de Vleesmaatschappij. Ik heb die dertig driejarige stieren verkocht. En ik heb er bijna voor gekregen wat ik vroeg.”
“Mooi,” zei zij. “Dat is mooi voor jou.”
“En ik dacht zo,” ging hij verder, “ik dacht zo: het is zaterdagmiddag en we zouden wel eens naar Salinas kunnen gaan om in een restaurant te eten en dan naar een bioscoop - om het te vieren, snap je.”
“Goed,” zei zij. “O ja, dat zal prettig zijn.”
Henry nam zijn plaagtoon aan. “Er zijn bokswedstrijden vanavond. Hoe zou je het vinden om daarheen te gaan?”
“O nee,” zei ze ademloos. “Nee, dat lijkt me niets.”
“Ik maakte maar een grapje, Elisa, we gaan naar een bioscoop. Laat eens kijken. Het is nu twee uur. Ik neem Scotty mee en haal die stieren van de heuvel. We zullen er een uur of twee over doen. We kunnen om ongeveer vijf uur naar de stad gaan en eten in het Cominos-hotel. Vind je dat goed?” .
“Natuurlijk vind ik dat goed. Het is prettig om ergens anders te eten.”
“Goed dan. Ik ga een span paarden halen.”
Zij zei: “Ik heb nog tijd genoeg om een paar van deze planten over te zetten, denk ik.” Zij hoorde hoe haar man Scotty riep bij de schuur. En een poosje later zag zij de twee mannen de bleekgele helling oprijden op zoek naar de stieren.
Er was een klein, vierkant, zandig bed om de chrysanten wortel te doen schieten. Met haar schopje keerde zij de aarde om en om, maakte ze glad en drukte ze stevig aan. Toen groef zij tien evenwijdige geulen om de stekken in te zetten. Weer terug bij het bed chrysanten trok zij er de kleine, broze scheuten uit, knipte van elk de bladeren af met haar schaar en legde ze op een klein ordelijk hoopje.
Een gekraak van wielen en het klepperen van hoeven klonk vanaf de weg. Elisa keek op. De landweg liep langs de dichte rij wilgen en populieren, die de rivier omzoomden en langs deze weg naderde een wonderlijk, onwezenlijk vehikel. Het was een oude wagen op veren, met een ronde linnen kap er op als de huif van een prairiewagen. De wagen werd getrokken door een oud vospaard en een kleine grijs-met-witte ezel. Een grote man met een stoppelbaard zat onder de kap en mende het zwoegende span.
Onder de wagen, tussen de achterwielen, drentelde een magere bastaardhond. Op het linnen waren woorden geschilderd met onhandige scheve letters: “Potten, pannen, messen, sgaren, tuingeredschapen, vaste Prijzen.” Twee regels en het triomfantelijke, beslissende “vaste Prijzen” eronder. De zwarte verf was uitgelopen in kleine, scherpe punten onder elke letter. Op de grond gehurkt zat Elisa te kijken naar het voorbijrijden van de zonderlinge wagen. Maar hij reed niet voorbij. Hij draaide de weg op voor haar huis, waarbij de bochtige wielen snerpten en knarsten. De magere hond schoot tussen de wielen vandaan en rende vooruit. Onmiddellijk vlogen de twee herdershonden van de boerderij op hem af. Toen bleven ze alle drie stilstaan en met stijve, sidderende staarten, op houterige, rechte poten, met koninklijke waardigheid, cirkelden zij langzaam rond elkaar, behoedzaam snuffelend. De wagen kwam tot staan bij het hek. De pas aangekomen hond, die zich tegenover een overmacht voelde, liet zijn staart zakken en kroop met staande nekharen en ontblote tanden terug onder de wagen.
De man op de bok van de wagen riep: “Het is een kwaaie hond bij het vechten als hij eenmaal begint.”
Elisa lachte. “Dat zie ik. Hoe vaak begint hij gewoonlijk?”
De man stemde hartelijk met haar gelach in. “Soms in geen weken,” zei hij. Hij klom stram omlaag, over het wiel heen. Het paard en de ezel lieten hun koppen hangen, als bloemen die niet begoten zijn.
Elisa zag dat de man heel groot was. Ofschoon zijn haar en baard al grijsden, zag hij er niet oud uit. Zijn afgedragen, zwarte pak was gekreukt en vlekkerig van het vet. De lach was van zijn gezicht verdwenen op het moment dat het geluid van zijn lach ophield. Zijn ogen waren donker en zij hadden de nadenkende uitdrukking, die ontstaat in de ogen van voerlieden en van zeelui. De vereelte handen, die op het hek steunden, zaten vol barsten. En elke barst was een zwarte streep. Hij nam zijn gedeukte hoed af.
“Ik ben van mijn gewone weg afgeraakt, mevrouw,” zei hij. “Gaat deze smerige weg over de rivier naar de grote weg van Los Angeles?” .
Elisa stond op en stak de dikke schaar in de zak van haar schort. “Ja, dat wel, maar hij maakt veel bochten en gaat dan door een ondiepe plaats in de rivier. Ik denk niet, dat uw span door het zand kan komen.”
Hij antwoordde enigszins scherp: “U zou verbaasd zijn als u zag waar de beesten door komen.”
“Als ze eenmaal beginnen?” vroeg zij.
Hij glimlachte even. “Ja. Als ze eenmaal beginnen.”
“Nu,” zei Elisa, “ik geloof, dat u tijd spaart als u teruggaat naar de weg van Salinas en daar weer op de grote weg terugkeert.”
Hij haalde een grote vinger over het kippengaas en liet het zoemen. “Ik heb helemaal geen haast, mevrouw. Ik ga elk jaar van Seattle naar San Diego en terug. Daar heb ik al mijn tijd voor nodig. Ongeveer zes maanden elke kant uit. Ik volg het mooie weer.”
Elisa trok haar handschoenen uit en stopte ze in de schortzak bij de schaar. Zij raakte de onderkant van haar mannenhoed op zoek naar ontsnapte haartjes. “Dat lijkt me een plezierige manier van leven,” zei ze.
Hij leunde vertrouwelijk op het hek. “Misschien hebt u de opschriften op mijn wagen gezien. Ik repareer pannen en slijp messen en scharen. Hebt u iets op dat gebied te doen?”
“O nee,” zei zij snel. “Niets.” Haar ogen werden hard van weerstand.
“Scharen is het ergste,” verklaarde hij. “De meeste mensen bederven de scharen als ze proberen ze te slijpen, maar ik weet hoe het moet. Ik heb er een speciaal apparaat voor.”
“Nee. Mijn scharen zijn allemaal scherp.”
“Nu, goed dan. Neem nu eens een pan,” ging hij ernstig voort, “een gedeukte pan of een pan met een gat. Ik kan hem als nieuw maken, zodat u geen nieuwe hoeft te kopen. Dat is een grote besparing.”
“Nee,” zei zij kortaf. “Ik zeg toch, dat ik niets voor u heb te doen.
Zijn gezicht nam een overdreven treurige uitdrukking aan. Zijn stem kreeg een huilerige ondertoon. “Ik heb vandaag niets te doen gehad. Misschien zal ik vanavond niet eens wat te eten hebben. Ziet u, ik ben van mijn gewone weg af. Ik ken de mensen aan de grote weg goed van Seattle tot San Diego. Zij bewaren de dingen voor mij om ze te slijpen, omdat ze weten dat ik het zo goed doe en hun geld bespaar.” .
“Het spijt me,” zei Elisa geërgerd. “Ik heb niets voor u te doen.”
Zijn blik wendde zich af van haar gezicht en gleed zoekend langs de grond, totdat hij bij het chrysanten bed kwam, waar zij aan het werk was geweest. “Wat zijn dat voor planten, mevrouw?”
De ergernis en de weerstand smolten weg van Elisa's gezicht.
“O, dat zijn chrysanten, reuzen witte en gele. Ik kweek ze elk jaar, groter dan wie ook hier in de buurt.”
“Zo’n langstelige bloem? Ziet er uit als een beetje gekleurde rook, dat je vlug uitblaast?” vroeg hij.
“Juist. Wat een aardige manier om ze te beschrijven.”
“Ze ruiken een beetje naar, totdat je er aan gewend bent,” zei hij.
“Het is een goede, bittere geur,” antwoordde zij vinnig, “helemaal niet naar.”
Hij veranderde snel van toon. “Ik houd zelf van de geur:'
“Ik had dit jaar bloemen van vijfentwintig centimeter,” zei zij.
De man boog zich verder over het hek. “Ik ken een vrouw, een eind verderop aan de weg, die de mooiste tuin heeft, die je ooit hebt gezien. Ze heeft er bijna elke soort bloemen in, maar geen chrysanten. De laatste keer, toen ik een wastobbe voor haar repareerde, met een koperen bodem (dat is een lastig karwei, maar ik doe het goed), zei ze tegen mij: ,Als je soms ooit tegen een paar mooie chrysanten aanloopt, dan zou ik graag willen dat je probeerde wat zaad voor me te krijgen: Dat zei ze tegen me:'
De ogen van Elisa werden waakzaam en gretig. “Dan kan ze onmogélijk veel van chrysanten hebben geweten. Je kunt ze kweken uit zaad, maar het is veel makkelijker om de kleine scheuten, die je hier ziet, wortel te laten schieten:'
“O,” zei hij. “ik kan er zeker niet een paar voor haar meenemen:'
“Ja, dat kan wel,” riep Elisa. “Ik kan er een paar in vochtig zand zetten en die kun je dan best meenemen. Ze zullen wortel schieten in de pot als je ze vochtig houdt, en dan kan zij ze uitplanten.'
“Ze zal er zeker graag een paar willen hebben, mevrouw. U zegt dat het mooie zijn?”
“Prachtige,” zei zij. “O, heel mooi:' Haar ogen glansden. Zij rukte de gedeukte hoed van het hoofd en schudde haar donkere mooie haar uit. “Ik zal ze in een bloempot zetten, dan kunt u ze meteen meenemen. Kom op het erf.”
Terwijl de man door het hekje kwam, snelde Elisa opgewonden langs het met geraniums omzoomde pad naar de achterkant van het huis. En zij kwam terug met een grote, rode bloempot in haar handen. De handschoenen waren nu vergeten. Zij knielde op de grond bij het kweekbed en groef de zandige aarde op met haar vingers en schepte ze in de frisse, nieuwe bloempot. Toen nam zij het kleine hoopje stekken op, dat zij had gereedgemaakt. Met haar sterke vingers duwde zij ze in het zand en drukte ze rondom vast met haar knokkels. De man stond over haar heen gebogen. “Ik zal u zeggen wat er gedaan moet worden,” zei zij. “Dan kunt u het tegen de vrouw zeggen:' .
“Ja, ik zal proberen het te onthouden.” '
“Kijk. Deze stekken zullen ongeveer in een maand wortels vormen. Dan moet zij ze uitplanten, ongeveer een voet van elkaar in goede aarde, zoals deze, zie je?” Zij tilde een handvol donkere aarde voor hem op. “Ze zullen snel en 'hoog groeien. Nu moet u dit goed onthouden: zeg haar dat zij ze in juli moet afsnijden, ongeveer twintig centimeter boven de grond:'
“Vóór ze bloeien?” vroeg hij.
“Ja, vóór ze bloeien:'
Haar gezicht was gespannen van gretigheid. “Ze groeien wel weer op. Ongeveer in het laatst van september zullen de knoppen komen.
Zij zweeg en leek van slag. “Het uitdunnen vergt de meeste' zorg,” zei ze aarzelend. “Ik weet niet hoe ik het moet zeggen.” Ze keek hem diep en onderzoekend in de ogen. Haar mond ging een weinig open en het was alsof zij naar iets luisterde. “Ik kan het proberen,” zei ze. “Hebt u ooit gehoord van plantershanden?”
“Daar kan ik geen ja op zeggen, mevrouw:'
“Nu, ik kan u alleen maar vertellen hoe het voor mijn gevoel is. Het is als je de knoppen afnijpt, die je niet wilt hebben. Het zit allemaal in je vingertoppen. Je ziet je vingers bezig. Ze doen het zelf. Je kunt het voelen. Ze plukken de knoppen. Ze vergissen zich nooit. Ze zijn één met de plant. Snapt u? Je vingers en de plant. Dat kun je voelen, in je hele arm. Ze weten het. Ze vergissen zich nooit. Je kunt het voelen. Als je zo bent, kun je nooit iets verkeerd doen. Snapt u? Kunt u dat begrijpen?”
Zij lag geknield op de grond en keek naar hem op. Haar borst ging heftig op en neer.
De ogen van de man vernauwden zich. Hij keek zelfbewust een andere kant uit.
“Misschien weet ik het,” zei hij. “Soms 's nachts in de wagen ... “ ,
De stem van Elisa werd hees. Zij viel hem in de rede: “Ik heb nooit geleefd zoals jij, maar ik weet wat je bedoelt. Als de nacht donker is en de sterren hebben scherpe punten en het is stil. .. wel, dan is het of je al hoger en hoger gaat! Iedere sterrenpunt wordt in je lichaam gedreven. Zo voelt het aan. Heet en scherp en ... heerlijk.”
Zoals zij daar geknield lag ging haar hand naar voren naar zijn benen in de vettige, zwarte broek. Haar aarzelende vingers raakten de stof bijna aan. Toen viel haar hand op de grond. Zij dook ineen als een kruipende hond ..
Hij zei: “Het is prettig. net zoals u zegt. Alleen als je niets te eten hebt is het niet aangenaam.”
Toen stond zij op. heel recht en haar gezicht was beschaamd. Zij stak hem de bloempot toe en legde die zacht in zijn armen. “Hier. Zet die in uw wagen, op de bok. waar u er het oog op kunt houden. Misschien kan ik een karweitje voor u vinden.”
Achter het huis groef zij in de stapel oudroest, en vond twee oude en gedeukte aluminium pannen. Zij kwam er mee aan en gaf ze hem. “Hier, misschien kunt u deze maken.”
Zijn manier van doen veranderde'. Hij werd zakelijk. “Ik kan ze weer zo goed als nieuw maken.” Op de achterkant van zijn wagen zette hij een klein aambeeld en uit een vettige gereedschapskist diepte hij een kleine, machinaal gedreven hamer op. Elisa kwam door het hek om naar hem te kijken. terwijl hij de deuken uit de pannen klopte. Zijn mond werd doelbewust. Bij een moeilijk deel van het werk zoog hij zijn onderlip naar binnen.
“Slaapt u zo maar in de wagen?” vroeg Elisa.
“Zo maar in de wagen mevrouw, en bij regen of zonneschijn blijf ik daarbinnen kurkdroog.”
“Het moet prettig zijn.” zei zij. “Het moet heel prettig zijn. Ik wou dat vrouwen zulke dingen konden doen.”
“Het is niet het goede soort leven voor een vrouw.”
Haar bovenlip ging een weinig omhoog. zodat haar tanden zichtbaar werden. “Hoe weet u dat?” zei zij.
“Ik weet het niet, mevrouw,” protesteerde hij. “Natuurlijk weet ik het niet. Hier zijn uw pannen, ze zijn klaar. U hoeft geen nieuwe te kopen.'
“Hoeveel krijgt u?”
“O, vijftig cent is genoeg. Ik houd mijn prijzen laag en mijn werk goed. Daarom heb ik al die tevreden klanten langs de grote weg.”
Elisa bracht hem uit het huis een halve dollar en liet die in zijn hand vallen. “Misschien zult u nog eens tot uw verbazing merken dat u een concurrent hebt. Ik kan ook scharen slijpen. En ik kan de deuken uit pannetjes slaan. Ik zou u kunnen laten zien wat een vrouw kan.”
Hij deed zijn hamer weer in de vettige kist en schoof het kleine aambeeld uit het gezicht. “Het zou een eenzaam leven zijn voor een vrouw en een angstig leven ook met de beesten, die de hele nacht onder de wagen doorkruipen.” Hij klom over de dissel, met één hand steunend op het witte achterste van de ezel. Hij zette zich op de bok en nam de teugels op. “Vriendelijk bedankt, mevrouw,” zei hij, “ik zal doen zoals u me hebt gezegd; ik ga terug naar de weg van Salinas.'
“Denk er aan,” riep zij, “als het lang duurt eer u daar komt, houd dan het zand vochtig.”
“Het zand, mevrouw? .. Het zand? O, natuurlijk. U bedoelt van de chrysanten. Dat zal ik zeker doen.” Hij klakte met zijn tong. De dieren hingen in het gareel. De bastaardhond nam zijn plaats in tussen de achterwielen. De wagen draaide en zwoegde de toegangsweg af, de weg terug waarover hij was gekomen, langs de rivier.
Elisa stond voor haar hek naar het langzame voortgaan van de wagen te kijken. Haar schouders waren recht, haar hoofd achterover geworpen, haar ogen half gesloten, zodat zij het toneeltje maar vaag zag. Haar lippen bewogen zwijgend en vormden de woorden: “Vaarwel, vaarwel.” Toen fluisterde zij: “Dat is een goede richting. Het licht gloeit daar in de verte.” Zij schrok van het geluid van haar gefluister. Zij wierp iets van zich af en keek rond om te zien of iemand geluisterd had. Alleen de honden hadden het gehoord. Zij tilden hun koppen op van de aarde en strekten toen hun kinnen uit en vielen weer in slaap. Elisa draaide zich om en liep snel naar het huis.
In de keuken greep zij achter de kachel en voelde aan de watertank. Die was vol met heet water van het koken die middag. In de badkamer rukte zij de met aarde bedekte kleren van zich af en wierp ze in een hoek. Toen schrobde zij zichzelf met een klein stuk puimsteen, benen en dijen, lendenen en borst en armen, totdat haar huid rood was. Toen zij zich had afgedroogd stond zij voor een spiegel in haar slaapkamer en keek naar haar lichaam. Zij trok haar buik in en zette haar borstkas uit. Zij keerde zich om en keek over haar schouder naar haar rug.
Na een poosje begon zij zich langzaam aan te kleden. Zij trok haar nieuwste ondergoed aan en haar mooiste kousen en de japon die het symbool was van haar schoonheid. Zij besteedde veel zorg aan haar haar, schilderde haar wenkbrauwen en maakte haar lippen rood.
Voor zij klaar was hoorde zij het geluid van hoeven en het geschreeuw van Henry en zijn helper, terwijl zij de stieren binnen de omheining dreven. Zij hoorde het hek dichtslaan en bereidde zich voor op de komst van Henry.
Zijn stap klonk bij de ingang. Hij liep het huis binnen en riep: “Elisa, waar ben je?”
“In mijn kamer, ik kleed me aan. Ik ben nog niet klaar. Er staat warm water voor je bad. Haast je. Het wordt al laat.”
Toen zij hem hoorde plassen in de kuip, legde Elisa zijn donkere pak op het bed en zijn overhemd, sokken en das er naast. Zij zette zijn gepoetste schoenen op de vloer naast het bed. Toen liep zij naar de voordeur en ging er preuts en stijf zitten. Zij keek naar de weg langs de rivier, waar de wilgenrij nog altijd geel was van dorre bladeren, zodat zij onder de hoge grijze mist een dunne streep zonlicht leken. Dit was de enige kleur in de grijze namiddag. Lange tijd zat zij onbeweeglijk. Haar ogen glansden vreemd.
Henry kwam met veel lawaai de deur uit, zijn das in zijn vest stoppend onder het lopen. Elisa's houding werd stijver en haar gezicht werd afwerend. Henry bleef staan en keek naar haar.
“Wel. .. wel. Elisa, je ziet er zo aardig uit!”
“Aardig? Vind je dat ik er aardig uitzie? Wat bedoel je met ‘aardig’?”
Henry ging onhandig voort: .. Ik weet het niet. Ik bedoel dat je er anders uitziet, sterk en gelukkig.”
“Ben ik sterk? Ja, sterk. Wat bedoel je met ‘sterk’?”
Hij keek verbijsterd. “Je maakt er een spelletje van,” zei hij hulpeloos. “Het is een soort spelletje. Je ziet er sterk genoeg uit om een kalf over je knie te breken en gelukkig genoeg om het op te eten als een watermeloen.”
Een ogenblik verloor zij haar stijfheid ... Henry! Zeg niet zulke dingen. Je wist niet wat je zei.” Zij herstelde zich weer ... Ik ben sterk,” pochte zij. “Ik heb nooit geweten hoe sterk.”
Henry keek naar de tractorloods en toen zijn blik weer bij haar terugkeerde, was het weer de blik van altijd ... Ik zal de auto halen. Je kunt je mantel aantrekken, terwijl ik de motor aanzet.”
Elisa ging het huis binnen. Zij hoorde hem naar het hek rijden en nam er lang de tijd voor om haar hoed op te zetten. Zij trok er hier een beetje aan en duwde er daar een beetje tegen. Toen Henry de motor afzette, glipte zij in haar mantel en ging naar buiten.
De kleine auto hotste over de weg langs de rivier, joeg de vogels op en dreef de konijnen in het struikgewas. Twee kraanvogels klapwiekten zwaar over de wilgenrij heen en daalden in de rivier.
Ver voor hen uit op de weg zag Elisa een donkere vlek. Zij wist wat het was.
Zij probeerde niet te kijken bij het passeren. maar haar ogen wilden niet gehoorzamen. Ze fluisterde treurig tegen zichzelf: “Hij had ze op de weg kunnen gooien. Dat zou maar een kleine moeite geweest zijn. Maar hij heeft de pot gehouden,” legde zij zichzelf uit. “Hij moest de pot houden. Daarom kon hij ze niet op de weg gooien.” .
De auto reed door een bocht en zij zag de wagen voor zich uit. Zij keerde zich helemaal naar haar man toe, zodat zij de kleine overdekte wagen en het slecht bijeenpassende span niet kon zien toen zij er voorbijreden. .
In een ogenblik was het voorbij. Het was gebeurd. Zij keek niet om.
Zij zei luid om zich verstaanbaar te maken boven het geraas van de motor uit: ... Het zal goed zijn vanavond, een goed diner.”
"Nu ben je weer anders,” beklaagde Henry zich. Hij nam één hand van het stuurwiel en klopte haar op haar knie. “Ik zou je vaker mee uit eten moeten nemen. Het zou goed zijn voor ons allebei. We worden zo zwaar op de hand op de boerderij.”
“Henry,” vroeg zij, .. kunnen we wijn drinken bij het eten?”
“Natuurlijk kunnen we dat. Zeg, dat zal leuk zijn.”
Ze bleef een ogenblik zwijgen; toen zei ze: “Henry, lopen de mannen veel wonden op bij die bokswedstrijden?”
“Soms, niet vaak. Waarom?”
“Wel, ik heb gelezen hoe er neuzen gebroken worden en hoe het bloed over hun borst loopt. Ik heb gelezen hoe de bokshandschoenen zwaar worden en doorweekt van het bloed.”
Hij keek naar haar. “Wat scheelt er aan, Elisa? Ik wist niet dat je zulke dingen las.” Hij bracht de auto tot staan en sloeg toen rechtsaf over de brug van de Salinas-rivier,
“Komen er ooit vrouwen op die wedstrijden?” vroeg zij.
“O, jawel. enkele. Wat is er, Elisa? Wil je er heen? Ik geloof niet dat het je zal bevallen, maar ik zal er met je heengaan als je het werkelijk wilt.”
Zij zakte slap weg. “O nee. Nee. Ik wil er niet heen. Ik wil het zeker niet.” Haar gezicht was van hem afgewend. “Het zal voldoende zijn als we wijn drinken. Het zal meer dan voldoende zijn.” Zij sloeg de kraag van haar mantel op, zodat hij niet kon zien dat zij zachtjes huilde - als een oude vrouw.
Uit: The long valley
Vertaling: Peter Marteau, Keulen