Sanneke van Hassel
Het is muis
Een rode kinderwant is het enige dat kleur geeft aan het plein, de lucht erboven zit potdicht. Ik raap hem op, ga naar binnen en draai de deur op slot. Tot half tien kunnen ouders hun kind brengen, wie later is moet aanbellen. In mijn lokaal flitsen de tl-balken aan. Op tafel liggen muizen die ik uit gekleurd karton heb geknipt en op een cocktailprikker heb geplakt. Een voor een prik ik de muizen in muffins. Daarna leg ik blokjes kaas en plakjes worst op schalen. Tegen de leuning van de voorleesfauteuil zet ik een nieuw prentenbroek. Er zit een stoffen muis bij waar je je vinger in kunt steken.
In de gang klinken voetstappen. Het is leidster Suraya. 'Mogen wij zo beginnen?', vraagt ze, haar ogen groot en dom.
Voordat ik heb kunnen antwoorden, trekt ze een schaal muffins van het aanrecht.
'Ho, jongedame!' Ik pak de schaal af. 'Eerst zijn de kuikens en de merels aan de beurt.'
Op de plank schik ik de boeken die ik bij De Slegte heb gekocht. Een boek om te leren tellen, een boek over boerderijdieren en een boek met een uitvouwbaar circus, dat licht beschadigd was en dat ik voor de helft van de toch al gereduceerde prijs mocht meenemen.
Daar komen de kuikens. Sommigen kunnen al lopen, anderen worden binnengedragen. Kleine Maas dribbelt naar de boekenplank. Hij kan er net niet bij maar trekt aan een leeslint zodat het boek alsnog begint te glijden. Ik til Maas op en zet hem op zijn billen naast de andere kinderen, die op het blauwe zeil zijn gaan zitten. De leidsters schuiven aan. Vroeger zaten wij gewoon op een stoel, met de kinderen op bankjes voor ons, stokstijf en in gesteven goed.
De bel gaat. Janny komt hijgend binnen. Sinds een jaar of vijf is ze onze voorleesvrijwilliger. Ze is een beetje doof maar als ze eenmaal aan het lezen is merk je daar niks van. Ze gaat zitten en slaat het boek open. Ze laat de stoffen muis over haar rok wandelen en door de gaten in de pagina's kruipen. De kleintjes kronkelen en zeuren. 'Ssst', sis ik.
Een halfuur is Janny met de kuikens bezig. De volgende groep, de merels, vraagt meer tijd. Ze duwen elkaar opzij om in het boek te kijken en krijsen 'Muis, muis!' Een blond jongetje in een rugbyshirt stoot een meisje op cowboylaarsjes omver die een keel opzet.
'Shit, de koffie is op', roept een van de leidsters en kijkt hulpeloos om zich heen. Ik schep een grote filter vol en reik hem haar aan. 'Je weet toch wel waar de koffie staat. God heeft je niet voor niets twee handen gegeven.'
'Mag er een raampje open?' vraagt Janny. De temperatuur loopt snel op, de leidsters zetten de
verwarming graag hoog. Met de stok trek ik de bovenramen open. Buiten is de lucht nog donkerder geworden. De wind trekt aan de takken van de esdoorn die midden op het plein staat.
De pinguïns komen binnen. Voorop loopt Fee, drie jaar, in roze legging en T-shirt met 'super girl' erop. Elke dag parkeert mevrouw Le Noble haar jeep rond zes uur midden op het plein en stampt op hoge hakken de hal binnen. Ze heeft al vier keer een waarschuwing gehad voor het te laat ophalen van haar dochter.
Fee stevent op het aanrecht af. Ik haal haar handje uit de schaal en peuter stukjes geplette leverworst tussen haar vingers uit. 'Eerst luisteren.' Ik zet haar bij de muur. Direct zet ze de hakken van haar laarzen tegen het witte stucwerk. Ik knijp in haar nek. 'Dat mag niet.'
Suraya lacht. 'Die Fee, altijd alles onderzoeken.'
Ik duw het kind tegen de grond en vouw haar armpjes over elkaar. 'Zó blijf je zitten.'
Janny slaat het boek weer open. Fee komt overeind, stapt naar voren en probeert op de armleuning van de fauteuil te klimmen. In de hoek, denk ik, maar niemand grijpt in.
Muis is bij het hol van das aangekomen. Hij is daar niet welkom, het hol is vol. De kinderen hebben rode wangen van de spanning. 'Kijken, kijken!' gilt Fee.
Janny, God zegene haar doofheid, leest onverstoorbaar verder.
Even later nemen de leidsters dankbaar de nieuwe voorleesboeken in ontvangst. 'Die waar iets bewegen is leuk', zegt Suraya.
'Boeken met bewegende delen vind ik erg leuk', verbeter ik en geef haar het circusboek. Zalig de armen van geest, zei mijn goede vader altijd. Hij kon niet weten dat ze ooit met zovelen zouden zijn.
De kinderen proppen de muffins naar binnen. Mijn papieren muizen belanden op de grond. Suraya raapt de prikkers van het zeil. 'Ze zijn er denk ik te klein voor', zegt ze vergoelijkend. Als alle cakejes op zijn, begint ze de kinderen in een slakkentempo te verzamelen en richting de trap te begeleiden. Janny heeft zichzelf nog een kop koffie ingeschonken en houdt een lang verhaal over haar reuma. Zo snel mogelijk help ik haar naar de voordeur.
Als ik terugkom, zie ik tot mijn stomme verbazing dat Fee bij de tafel staat. Uit haar mond steekt een wit staartje. 'Dat mag niet!' Ik geef een klap op haar rug. Ze slikt, de staartpunt verdwijnt in haar mond. 'Ben je gek geworden? Naar je groep, en rap wat.'
Het meisje kijkt nors voor zich uit.
Ik pak haar bij haar schouders en schud een paar keer stevig. 'Oorwurmen willen we hier niet zien.'
Ze rukt zich los en rent het lokaal uit, de gang in. De deur van de gangkast onder de trap staat op een kier. Het is het domein van de schoonmakers. Ze bergen er hun emmers, zwabbers en schoonmaakmiddelen in op.
Hebben ze gisteren de deur open laten staan? Özkan, de oudste schoonmaker, is zo'n warhoofd.
Fee trekt de deur open en stapt de kast in. In een paar passen ben ik bij haar. Ik duw de deur dicht en draai de sleutel om. 'Dag muis', zeg ik en ga terug naar lokaal. In de ruimte, net nog gevuld met schrille kinderstemmen, is het aangenaam stil. Pas rond een uur of vier zal het drukker worden, dan komen de eerste ouders voor roosterwijzigingen en kwijtgeraakte sokjes. 'Zet de naam van uw kind erin.' Hoe vaak moet ik het nog zeggen, als een roepende in de woestijn?
Buiten is de hemel zwart. De takken van de esdoorn hangen doodstil. Ik open de deur naar de gang. De noodverlichting verspreidt een zwak schijnsel. Uit de kast klinkt een gesmoord gekrijs.
Koffie en de nieuwe Libelle, daarna het rooster voor morgen controleren. Er is onderbezetting op de groepen, Najat wil een middag vrij, Corinna heeft buikgriep en komt deze week niet. Als ik de knelpunten heb opgelost, vul ik het boodschappenformulier in. Ik bestel een paar dozen luiers en noteer dat de dikbleek bijna op is. Kaas hebben we nog voldoende. Er is nauwelijks van gegeten. Ik snijd de harde randjes van de blokjes en stop ze in een tupperware trommel. Als ik die wil opbergen, komt Suraya binnengerend. Ze praat heel snel, haar stem trilt. Of ik Fee heb gezien. Ik schud van nee, ja, vanochtend, bij het voorlezen.
Het meisje is verdwenen. Suraya begrijpt niet dat ze het niet doorhad. Ik stel voor rustig te blijven en alle groepen af te zoeken. Naar buiten zal ze toch niet gegaan zijn? We kijken elkaar bezorgd aan. Kleine Fee is een ondernemend kind, een poosje geleden was ze 's middags in een ander lokaal terechtgekomen. Mevrouw Le Noble op hoge poten naar het bestuur.
Ik vraag alle leidsters de kastruimte op hun groep te inspecteren en de bedjes te controleren. Misschien staan er ramen open? Zelf zal ik wel even in de gangen en buiten op het plein kijken.
In de kast is het stil. Laten huilen tot ze niet meer kunnen, het is een beproefd recept. Het vergt alleen wat geduld, verder niets. Ik pak de afwashandschoenen uit het keukenkastje en druppel wat allesreiniger op een doekje. Eerst veeg ik de sleutel goed af, dan draai ik de deur van het slot. Ik stroop de handschoenen af en prop ze onder in mijn tas.
Om kwart over vijf is Feetje nog steeds niet terecht. Bezorgde blikken van de leidsters. 'Ze duikt wel weer op', zeg ik om de gemoederen te bedaren. We spreken af om tegen de andere ouders en verzorgers te doen alsof er niets aan de hand is. De regel is dat we eerst de ouders van het kind bellen en dan pas de politie. Het antwoordapparaat van de familie staat aan. 'Hi, dit is Casa Le Noble, we zijn er niet, please leave a message', zegt de stem van de vrouw des huizes. Ik vraag of ze contact wil opnemen met het kinderdagverblijf. Dan bel ik haar mobiele nummer. In plaats van een negen kies ik op het einde een acht. Het nummer blijkt niet te bestaan. Ik toets het nog een keer in. En nog eens. Wat vervelend dat ik haar niet kan bereiken.
Suraya zit op de bank te snikken. 'Het is mijn schuld', jammert de Hindoestaanse. De kohl rond haar ogen is uitgelopen. Ik ga naast haar zitten en sla een arm om haar heen. Haar vreemde lichaamsgeur dringt mijn neus binnen. 'Dat meisje is er zo eentje die denkt dat alles kan', zeg ik, terwijl ik Suraya een doos tissues aanreik. 'Nu zie je wat ervan komt.' Ik zeg haar dat ik vierkant achter mijn personeel sta en dat ze zich geen zorgen hoeft te maken. Ze doet altijd zo haar best. 'De Heer weet dat, hij kan in je hart zien', zeg ik.
Om twee over zes parkeert mevrouw Le Noble haar jeep op het plein.
Met een zucht sta ik op en strijk mijn rok glad. Daar gaan we. Ik ren haar tegemoet.
'Mevrouw Le Noble', zeg ik hijgend. 'Eindelijk, daar bent u. Feetje heeft zich waarschijnlijk ergens verstopt. Sinds een paar uur is ze weg. We hebben de groepen doorzocht, en het plein.' Ik houd de deur voor haar open. 'Deze deur is zo zwaar, ze kan onmogelijk ontsnapt zijn.'
Mevrouw gaat meteen over de rooie. 'Dit pik ik niet! Fee is dríé. U bent verantwoordelijk. Waarom heeft u mij niet meteen gebeld? Hebben jullie al contact gezocht met de politie?'
'Ik wilde ze net bellen. We gaan hier zeer serieus mee om. Ons kinderdagverblijf voldoet aan alle eisen maar sommige kinderen hebben bijna een-op-eenbegeleiding nodig.'
'Ik eis dat u nu de politie belt! Ik eis dat alle ruimtes nog eens doorzocht worden. En wel direct.' Ze gooit de voordeur open. 'Hoe weet u zeker dat ze niet ontsnapt is?'
Het stormt buiten, de takken van de esdoorn zwaaien heen en weer. Over het plein komt Özkan aangefietst, tegen de wind in. Zijn gehavende gezicht is rood van de kou. 'Muts vergeten', roept hij met een brede grijns. Hij springt van zijn fiets en draaft langs ons, naar het einde van de gang. Voor ik hem kan tegenhouden, trekt hij de kastdeur open.
Daar ligt ze, wit en slap over de emmer met de mop gedrapeerd. Haar armpjes hangen als kaarsvet langs het blauwe plastic. Bij haar voeten ligt een plas heldere vloeistof, er drijft een rode dop in. Een gele fles rust op zijn zijkant ernaast. Chloorlucht dringt in mijn neus, slaat op mijn keel.
'Een kiend!', roept Özkan. Hij slaat zijn handen voor z'n mond en knielt bij het lichaam. Suraya zet het op een gillen. Mevrouw Le Noble snelt naar haar kind.
'Kalm blijven.' Ik loop naar de telefoon en toets het alarmnummer in. Een windhoos. Met een knal valt de voordeur dicht. In de gemeenschappelijke ruimte klapperen de ramen. De donder klinkt door het
gebouw. Iedereen heeft zich rond de schoonmaakkast geschaard, bij het kleine lichaam op de grond. Een bliksemflits verlicht het schouwspel. Ik denk aan Jezus in zijn kribbe. Aan Jozef, Maria, de engel Suraya, haar armen gevouwen. Alleen de ezel en de os ontbreken. De regen klettert op het schoolplein. Ik loop naar de muur en neem de stok uit de houder. Een voor een duw ik de hoge vensters dicht.
NB: De Volkskrant vond dit verhaal, 'Het is muis' van Sanneke van Hassel, één van de allerbeste uit de hele naoorlogse Nederlandse literatuur.
Dit verhaal wordt voorgelezen door Hanna van Vliet voor UitgelezenVerhalen.nl